GoedBericht.nl logo
English Blog

Ik en de Vader zijn één

14-07-2015 - Geplaatst door Andre Piet

images13

In Johannes 10:30 zegt Jezus:

Ik en de Vader zijn één.

Wat moeten we onder die woorden verstaan? Is het waar, wat de christelijke orthodoxie leert, dat deze woorden impliceren dat Jezus claimde God-zelf te zijn?

Laten we eerst eens de context bezien. Jezus is in een discussie verwikkeld met Joden in de tempel. Hij wordt uitgedaagd openlijk te verklaren of Hij de Christus is (10:24). Jezus weigert dat en daagt zijn toehoorders uit zelf hun conclusies te trekken uit de werken die Hij doet (10:25). Hij zegt hen aan dat aangezien ze niet willen geloven, ze ook niet in staat zijn Jezus te volgen in wat Hij zegt (10:26,27). Zij die Hem wel volgen, ontvangen eeuw-ig leven en zullen niet verloren gaan tot in de eeuw (aeon). Niemand zal ze uit Mijn hand roven, zegt Hij (10:28). En niemand zal ze ook roven uit de hand van mijn Vader (10:29). En dan zegt Hij: Ik en de Vader zijn één (10:30). Wie in de hand van Jezus is, is eveneens in de hand van zijn Vader.

Het grote thema in het evangelie naar Johannes is, dat de Zoon, God de Vader doet kennen.

Niemand heeft ooit God gezien;
de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is,
die heeft Hem doen kennen.
-Johannes 1:18-

Tegen Filippus zegt Jezus:

Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader?
-Johannes 14:9-

Zo Vader, zo Zoon. De woorden die Jezus spreekt, spreekt Hij namens zijn Vader. Het zijn niet zijn eigen woorden (Joh.3:34; 12:49; 14:10). Keer op keer hamert Jezus daarop. Dus als Jezus van zijn volgelingen zegt: niemand kan ze uit Mijn hand roven, dan zijn dat de woorden van zijn Vader. Wat hij zegt, dat heeft Hij vernomen van zijn Vader. Dus zijn Hij en de Vader één.

Overigens is het niet nieuw om uit deze woorden de conclusie te trekken dat Jezus zich daarmee tot God maakte. Dat deden de Joden die Jezus niet konden volgen, destijds ook al. Ze wilde Hem daarom zelfs stenigen (10:33). Als de conclusie van deze Joden zou kloppen, dan was nu voor Jezus het moment aangebroken om dat te erkennen. Maar in plaats daarvan wijst hij hen er op dat mensen in de wet bij gelegenheid ook “goden” worden genoemd (10:34,35). Dus waarom zou het dan godslastering zijn, als Hij claimde Gods Zoon te zijn (10:36)? Daarmee ontzenuwde Jezus de beschuldiging van de Joden.

M.a.w. juist Johannes 10 maakt kraakhelder wat Jezus wel én niet bedoelde met de woorden “Ik en de Vader zijn één”.

Reageer op Facebook

Delen: