Filippi 4:1 – eer en onderscheiding
09-03-2023 - Geplaatst door Andre PietZo dan mijn broeders, geliefden en naar wie verlangd wordt, mijn vreugde en lauwerkrans, staat alzo vast in de Heer, mijn geliefden.
Dit vers vormt de overgang naar een nieuwe passage. Paulus spreekt zijn lezers aan als “broeders”, waarbij vanzelfsprekend de zusters zijn inbegrepen, zoals in vers 2 ook blijkt. Dit gebruik van de mannelijke aanspreekvorm berust op het Bijbels principe dat de man en niet de vrouw primair aansprakelijk is (“Adam, waar ben je?”).
Dat Paulus naar de Filippiërs verlangt steekt hij niet onder stoelen of banken (1:8; 2:26). Hij verblijdt zich in hen en noemt hen zijn “lauwerkrans”. Bedoelt hij daarmee dat het geloof van de Filippiërs zijn verdienste zou zijn? Uiteraard niet! Want ons geloof is altijd GODS prestatie. Hij opent immers ogen, oren en harten en Hij overtuigt. Dat is geen mensenwerk. Dat neemt echter niet weg dat aan Paulus de eer ten deel was gevallen om Gods instrument daarin te mogen zijn. Deze onderscheiding is Paulus’ eer, maar omdat het hem gegeven is, is het GODS verdienste.
Twee keer in één zin worden de lezers “geliefden” genoemd (nl. geliefden van God; Rom.1:7) en aangespoord om alzo vast te staan in de Heer. “Alzo”, dat wil zeggen: onwrikbaar staande in de beloften Gods zoals Paulus die had opgetekend.