theologische hoogmoed
14-07-2012 - Geplaatst door Andre PietOnder de titel ‘het fenomeen bijbelleraar’ staat in het Nederlands Dagblad van vandaag (14-07-2012) een artikel waarin dr. Henk Bakker zijn visie geeft, n.a.v. “het persoonlijk drama” rond Frank Ouweneel deze week. De heer Bakker kent de evangelische wereld waarin Ouweneel opereert van binnenuit, en voor deze theoloog lijkt dit een uitgelezen moment om van leer te trekken. Een dag eerder mocht in dezelfde gereformeerde krant een collega-theoloog hetzelfde doen, waarbij deze vooral de actualiteit van “het profetisch woord” in twijfel trok. In beide artikelen gaat het niet meer om het gegeven dat iemand fraudeert met bewijsmateriaal, maar veeleer om af te rekenen met een eindtijdvisie die de hunne niet is. Voor het gemak wordt ongegronde sensatiezucht op één hoop gegooid met uitleggingen die onbekend zijn onder theologen en dus “vermoedelijk een ketterij”. Het eerst genoemde artikel opent aldus:
Op Golgota stonden niet drie kruisen – zoals christenen al tweeduizend jaar menen – maar vijf. Met die spiksplinternieuwe interpretatie van het lijdensevangelie haalde Bijbelleraar Hoite Slagter uit Wijk bij Duurstede vorig jaar de landelijke media. Een interpretatie die typerend is voor de Schriftuitleg van ‘de’ Bijbelleraar.
Dit noem ik theologische hoogmoed. In de eerste plaats is dit voorbeeld geen “spiksplinternieuwe interpretatie” van de heer Slagter. Zou Henk Bakker zijn huiswerk hebben gedaan, dan had hij kunnen weten dat deze uitleg al aanzienlijk meer dan honderd jaar geleden werd beargumenteerd door niemand minder dan dr. E.W. Bullinger in zijn Angelsaksische klassieker The Companion Bible. In de tweede plaats suggereert Bakker dat als “een totaal nieuwe uitleg van een Schriftgedeelte’ wordt geboden, dit een aanwijzing is dat deze niet waar kan zijn. De vooronderstelling is: theologen weten alles al en er valt niets nieuws meer in de Schrift te ontdekken. Daarmee overschat Bakker zichzelf en zijn collega’s niet alleen schromelijk, maar wat misschien nog erger is: hij onderschat de Schrift. Deze arrogantie werd ooit voortreffelijk aan de kaak gesteld door Pé de Bruin in zijn ‘geen geloof zonder bewijs‘:
Wat betreft de schepping aanvaard de mens dat deze nimmer volledig zal worden gekend. Hoe ver de wetenschap ook moge vorderen, ze zal toch nooit méér kennen dan een deel van de wereld der verschijnselen. Dat is niet iets dat de man van wetenschap ontmoedigt. Het is voor hem juist een boeiend gegeven te weten dat er altijd gebieden blijven bestaan , waardoorheen hij als een ontdekkingsreiziger kan voortgaan. Het is heel opmerkelijk dat ten aanzien van die andere openbaringsvorm van God, de Schrift, de vakman zich duidelijk niet geroepen voelt tot de ontdekkingsreis (…) Wat men van het voorgeslacht heeft gehoord wordt weer aan het nageslacht doorverteld en dat heet dan theologie. Men promoveert, bijvoorbeeld, op Luther, op Augustinus (…) tot doctor in de godgeleerdheid. Zo wordt men dus een godgeleerde op basis van de kennis die men heeft van een medemens! Het christendom is eraan gewend geraakt om te leven in de schaduw van haar oude helden. Het kampeert, als het ware, op een plek waar een ver voorgeslacht reeds was aangeland.
Volkomen terecht voegt Pé de Bruin daaraan toe:
Op die geweldige, hemelhoog reikende berg van kennis, die de Schrift is, valt vrijwel geen beklimmer te bespeuren. (…) er is praktisch geen schriftonderzoek en daardoor is er een ontstellend tekort aan bijbelkennis.
Zo is het! Juist theologisch geïnspireerde desinteresse in de Schrift (zie boven) maakt dat kerkgangers stenen voor brood krijgen. Onwetend en onkritisch als zij gehouden worden, vallen juist zij gemakkelijk ten prooi aan charlatans en sensatiezoekers.