pornografie en Matteüs 5:28
30-11-2013 - Geplaatst door Andre PietDe laatste week kwam ik diverse artikelen tegen in de christelijke pers over het verschijnsel pornografie. Veel christenmannen tobben daar namelijk enorm mee. Het is algemeen bekend dat de fixatie op seks nergens zo groot is als juist in godsdienstige kringen waar men dit juist probeert te onderdrukken. Als ergens blijkt dat de wet de zonde prikkelt (1Kor.15:56; Rom.7:5,8), dan is het wel op het gebied van seks. Terwijl men probeert de schone schijn op te houden, praktiseert men in het verborgene wat men met de mond veroordeelt.
Een kwalijke rol in dit alles speelt een hardnekkige misverstand rond Matteüs 5:28. Jezus zegt daar:
Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd.
Deze woorden worden uitgelegd alsof ze zouden betekenen dat wie geprikkeld wordt door het aanzien van een willekeurige vrouw of daarover fantaseert, in zijn hart al een echtbreker is. Dat lijkt tamelijk absurd. Want hoe zou een jongen zich ooit seksueel kunnen ontwikkelen, zonder een meisje of een vrouw aan te zien om te begeren? Is dat zondig? Zou Jezus dat bedoelen in Mat.5:28? Nee, Jezus’ woorden zijn een toelichting op Exodus 20:17:
Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.
Het gaat in dit vers om iets willen hebben, wat van een ander is. David had in z’n hart al echtbreuk gepleegd toen hij vanaf het dak van zijn paleis Batseba zag baden. Niet omdat hij geprikkeld was door Batseba’s naaktheid. Zou het daarbij gebleven zijn, dan was er niets aan de hand geweest. Het kwaad in Davids hart was, dat hij zich voornam Batseba toe te eigenen terwijl ze een andere man toebehoorde (zie 2Samuël 11:2,3).
Is het niet tragisch hoe christenen van oudsher worden opgezadeld met schuldgevoelens en wordt voorgehouden te strijden tegen het vlees (lees: tegen hun seksuele verlangens). Hopeloos, want daarmee worden ze vaak verknipt voor het leven. Hoe anders is het als we leren God te danken voor alles wat Hij geschapen heeft (1Tim.4:4). Dan strijden we niet tegen het vlees, zoals in menige kerk geleerd wordt. Dat is onnatuurlijk, want “niemand haat ooit zijn eigen vlees” (Ef.5:29). Ons vlees heeft sturing nodig, dat is waar, maar die leiding kan alleen effectief gegeven worden wanneer we ons lichaam liefhebben en aanvaarden dat God ons gemaakt heeft met verlangens en begeerten. Strijd daar niet tegen maar “verheerlijk God met je lichaam!” (1Kor.6:20).
Reageer op Facebook