over het voorbestaan van de Zoon (3)
09-09-2017 - Geplaatst door Andre PietEerder dit jaar schreef ik een tweetal blogs onder bovenstaande titel. In de eerste blog bracht ik naar voren dat Jezus de Zoon van God werd door zijn verwekking bij de maagd Maria. “Het woord werd vlees”. Hetzelfde woord als waardoor God ooit de wereld schiep.
In de tweede blog aandacht voor Spreuken 8 waar gesproken wordt over “de wijsheid” die bij God was, toen Hij de wereld maakte. Waarbij we niet hebben te denken aan een mede-Schepper, want God alléén schiep de wereld, zonder hulp van wie dan ook. Inderdaad, zijn wijsheid en intelligentie stonden Hem daarin bij en door zijn woord bracht Hij alles tot stand.
In die tweede blog besprak ik ook Johannes 17:5 waarin Jezus zijn Vader vraagt hem te verheerlijken met de heerlijkheid die hij had eer de wereld was. De Heer refereert daarbij aan heerlijkheid die God vanaf den beginne aan hem had toegekend. Een vergelijkbare formulering als in Openb.13:8 waar we lezen dat het Lam reeds geslacht is vanaf de nederwerping der wereld.
Maar er zijn meer Schriftplaatsen die in dit verband om een nadere bespreking vragen. Zo kreeg ik deze week een email waarin mij gevraagd werd:
Maar hoe verklaart u dan dat Jezus zegt: “Eer Abraham was, ben Ik”? Joh. 8 : 58
(…)
Ook lezen we Hebr. 1:2 dat God door de Zoon de wereld heeft gemaakt, dit was toch ook veel eerder dan toen Hij geboren werd?
En Johannes de doper, die 3 maanden eerder is geboren dan onze Heere Jezus, zegt Joh.1:15: “Deze was het van Wie ik zei: “Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was eer dan ik”.
Zie ook Col. 1: 15 – 17.
In deze blog wil ik graag genoemde Schriftplaatsen kort bespreken.
Johannes 8:58
Jezus zei tot hen: amen, amen, ik zeg jullie, voordat Abraham wordt, ben ik.
Dit vers wordt in verband gebracht met het voorbestaan van de Zoon, omdat de tekst steevast gelezen wordt als: “…. voordat Abraham was, ben ik”. Met deze lezing zou ik geen problemen hebben, omdat Jezus in dat geval (zoals eerder betoogd) zou hebben verwezen naar “het woord” dat later vlees werd. Voordat Abraham er was, was “het woord” van God er reeds. Bij het licht van dat woord heeft Abraham ook gewandeld.
Maar het punt is, dat in dit vers Jezus helemaal niet verwijst naar Abraham in het verleden. Er staat (letterlijk): “Voordat Abraham wordt, ben ik…”. Onvoltooid tegenwoordige tijd. Abraham was er ooit. Nu is hij dood maar straks zal hij weer worden. Dat wil zeggen: hij zal worden opgewekt. Jezus verwijst naar de opstanding, waar Abraham ook naar uitkeek (:56). En vóór dit zover is, zal Jezus zelf opstaan uit de doden. Als Eersteling. Abraham zal ‘worden’ omdat hij in het graf de stem van de Zoon van God zal horen en op zal staan (Joh.5:25). Vandaar dus “…voordat Abraham wordt, ben ik”.
Hebreeën 1:2
Op [het] laatst van deze dagen, spreekt Hij tot ons in [de] zoon, die Hij heeft gesteld tot een lotbezitter van alle dingen, door wie Hij ook de aeonen maakt…
Het gaat nu even om het cursieve zinsdeel. Evenals onder het voorgaande kopje, speelt hier een vertalingskwestie. De NBG51-vertaling leest hier: “… door wie Hij ook de wereld geschapen heeft”. Ook met deze vertaling zou ik op zichzelf geen problemen hebben. God heeft de wereld geschapen door “het woord” (immers, “Hij sprak en het was er”) en dat woord is vlees geworden.
Maar ook hier gaan de gangbare vertalingen nogal mank. In de eerste plaatst wordt hier niet gesproken over ‘de wereld’ enkelvoud maar over ‘de aeonen’ meervoud. In de tweede plaats wordt hier niet het werkwoord ‘scheppen’ gebezigd, maar ‘maken’. En in de derde plaats wordt ‘maken’ niet als perfectum gebruikt (>gemaakt heeft). Evenmin trouwens in de tegenwoordige tijd (>aan het maken is). In het Grieks wordt hier een ‘aoristus’ gebezigd, dat is een grammaticale vorm die in het Nederlands niet gemakkelijk is weer te geven. Letterlijk betekent het ‘zonder horizon’ in de zin van ‘onbepaald’. Uit de werkwoordsvorm zelf kan geen tijd worden opgemaakt. De betekenis in Hebreeën 1:2 is dan God door de Zoon “de aeonen maakt”, ongeacht wanneer. Slechts het feit wordt gesteld. Omdat het verband wijst op de komende tijdperken waarin de Zoon zal heersen (1:8), ligt het voor de hand dat God door de Zoon ook de toekomende aeonen maakt, d.w.z. vorm zal geven en zal beheersen.
Dus ook Hebreeën 1:2 spreekt bij nader inzien niet van het vóórbestaan van de Zoon te denken.
Johannes 1:15
Johannes getuigt van hem en heeft geroepen, zeggende: deze was het van wie ik zei: hij die na mij komt, is voor mij geworden, want hij was eerst, [vóór] mij.
Johannes de Doper wijst hier op zijn zes maanden jongere neef Jezus. Toch zegt Johannes van hem: “hij is vóór mij geworden, want hij was eerst”. Deze uitspraak verwijst wél onmiskenbaar naar het voorbestaan van de Zoon. Want pal in de voorafgaande verzen, de zogenaamde proloog van het boek, wordt gesproken over het woord van God dat van den beginne was en waardoor alle dingen tot stand zijn gekomen. En dan in vers 14: “… en het woord werd vlees…”. Gods woord kwam tot Maria en zij werd zwanger. Zó werd het woord vlees. Zodat Johannes de Doper met recht in vers 15 kan verklaren: hij was eerder dan ik.
Kolosse 1:15-17
Hij is beeld van God, de Onzichtbare, eerstgeborene van elk schepsel, want in hem werd het al geschapen (…) het al is is door hem en tot hem geschapen; en hij is vóór alles en het al bestaat samen in hem.
Naast Johannes 1 als een kroongetuige van het voorbestaan van Gods Zoon, kunnen we ook Kolosse 1 daartoe rekenen. De overeenkomst tussen beide passages is onmiskenbaar. Toch is er ook een opmerkelijk verschil. Johannes’ onderwerp is Gods woord terwijl Paulus’ onderwerp Gods beeld (:15) is.
In Kolosse 1 introduceert Paulus “de Zoon van Gods liefde” (:13) als het “beeld van God”. Dat begrip kennen we natuurlijk uit het eerste hoofdstuk uit de Bijbel. De mens die als bekroning op de schepping geschapen wordt “naar Gods beeld”. Of zoals letterlijk in Genesis 1:26 staat: “in Gods beeld”. Wie dat “beeld Gods” is wordt pas in het Nieuwe Testament onthuld: het is de Christus, opgestaan uit de doden (:18; 2Kor.4:4)! Dat “beeld Gods” verscheen weliswaar pas duizenden jaren later, maar toch, zo schrijft Paulus, is hij het motief van heel de schepping. “De eerste Adam” werd gemaakt naar het model van “de laatste Adam”. Dat betekent dus dat voor God “de laatste Adam” voorafgaat aan de “de eerste Adam”! Alle dingen (“het al”) zijn geschapen “door hem”, d.w.z. vanwege hem. Hij is Gods beweegreden. Alle dingen zijn ook “tot hem”. Hij is het doel en oogmerk van de schepping.
Als “beeld van God” is de Zoon “eerstgeborene van elk schepsel”. De eerstgeborene is de voornaamste erfgenaam. Het duidt niet op volgorde maar op rangorde. In het boek Genesis gaat het eerstgeboorterecht standaard naar degene die later geboren wordt. Abraham, Izaak, Jakob, Jozef en Efraïm ontvingen stuk voor stuk het eerstgeboorterecht maar geen van hen was als eerste in het gezin geboren. Ook Salomo werd gesteld tot eerstgeborene (Ps.89:27), maar bepaald niet omdat hij de eerste zoon van David was.
De Zoon van God is de “eerstgeborene van elk schepsel”. Hij heeft de hoogste rang van elk schepsel. Hij wordt gerekend tot “elk schepsel”. Zoals ‘de eerste van de ministers’ zelf ook een minister is. Maar van elk schepsel is de Zoon de eerste (:18)! Want als “beeld Gods” is hij motief en oogmerk van heel de schepping.
conclusie
Zowel Johannes als Paulus spreken van een voorbestaan (‘pre-existentie’) van de Zoon. Johannes doelt daarbij op Gods woord waardoor alle dingen tot stand kwamen. Paulus doelt op Gods beeld dat motief en doel is van Gods schepping. Beiden zijn prominent aanwezig in Genesis 1. En aangezien van beide begrippen (logos en ikoon) Christus de belichaming is, volgt daaruit dat de Zoon van God (in die zin) “vóór alle dingen is”.