schapen en bokken
22-11-2005 - Geplaatst door Andre Piethallo ik heb een vraag, hoe zien jullie het bijbelgedeelte waar Jezus de geiten van de bokken scheid? daar is toch wel degelijk een scheiding tussen hel en hemel!
groeten van M…
Beste M.
Je doelt ongetwijfeld op Matteüs 25, waar sprake is van een scheiding van schapen en bokken. Uiteraard gaat deze scheiding niet letterlijk over schapen en bokken maar zijn ze een illustratie van gehoorzame en ongehoorzame volkeren. Staat er ook keurig bij. Wanneer de Zoon des Mensen zich straks zal zetten op “de troon zijner heerlijkheid” in Jeruzalem, zal Hij de volken voor Zich verzamelen (25:31,32). Ze zullen beoordeeld worden op hun houding t.o.v. “de minste van Zijn broeders”, d.w.z. broeders naar het vlees (= Israëlieten; vergl. Rom.9:3). In Joël 3:1,2 wordt dit proces beschreven in letterlijk-profetische taal.
“Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israel, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden…”
Het gericht in Matteüs 25 zal plaatsvinden, hier op aarde. Onder de dan levende volken. De ‘bokken’ zullen omkomen in de omgeving van het eeuwse vuur, dat zal branden in de regio nabij de Dode Zee.
De scheiding tussen schapen en bokken betreft een gericht in een aardse setting. Hemel en hel hebben daar niets mee te maken. De ‘schapen’ beërven de toekomende eeuw (= het eeuw-ige leven) op aarde en met de ‘bokken’ wordt afgerekend in het dal van Josafat. Eveneens op aarde. Het oordeel is ook niet gericht op een ‘eindeloze eeuwigheid’, want zoiets kent de Schrift niet. Het oordeel over ‘de schapen en de bokken’ gaat vooraf aan de komende ‘eeuw’ d.w.z. het tijdperk van de duizend jaren waarin de satan gebonden zal zijn (Openbaring 20:1-6). Het definitieve lot van de individuele mens is daarbij niet aan de orde.
mvg
-André Piet-