Psalm 22:7 – een worm, geen man
20-03-2017 - Geplaatst door Andre PietMaar ik ben een worm, geen man, een smaad voor de mensen en veracht door het volk.
In het eerste deel van psalm 22 spreekt David als profeet over het lijden dat over Christus zou komen. Over zijn verlatenheid en verachting door het volk. Hoe handen en voeten doorboord worden, over zijn dorst en de verdeling van zijn klederen, enzovoort. “Ik ben een worm en geen man”, zegt hij. Het woord voor worm hier (Hebr. tola) is geen gewone worm maar de zogenaamde coccusworm.
Als zo’n vrouwtjes worm eitjes gaat leggen, hecht het zich eerst aan een boom. De geproduceerde eitjes worden daarmee beschermd door het schild van het moederlichaam. Als de larven dan uitkomen voeden ze zich met het moederlichaam dat sterft. Daarbij komt een rode vloeistof vrij, waar scharlaken van wordt gemaakt.
De stervende Messias zegt hier: ik ben geen man, maar als een (vrouwtjes) coccusworm. Vastgehecht aan het hout, stervend om nieuw leven voort te kunnen brengen. Scharlaken rood is in de Schrift steevast een embleem van verlossing. Denk maar aan het scharlaken koord bij de bevalling van Tamar (Gen.38:30). Of het scharlaken koord dat hing uit Rachabs venster. Maar bedenk: zonder die stervende coccusworm, geen scharlaken…