nieuwlichterij en nieuwlichters
17-06-2017 - Geplaatst door Andre PietProf. dr. Willem Ouweneel begon deze week een column met een korte uitweiding over nieuwlichterij. Hij schreef het volgende:
… Het valt me op hoe gevoelig veel christenen zijn voor nieuwlichterijen. In mijn al aardig lange leven ben ik tot het inzicht gekomen dat een bepaalde leer die alleen binnen één beweging voorkomt, altijd fout is. Dat geldt voor katholieken (Maria’s ‘onbevlekte ontvangenis’), voor gereformeerden (de ‘dubbele predestinatie’), voor pinkstergelovigen (de second blessing), enz. Het wil er bij mij niet in dat God een bepaalde waarheid alleen aan een beperkte groep zou hebben toevertrouwd. Het is samen met alle heiligen dat wij de breedte, lengte, hoogte en diepte van Gods waarheid kennen (Ef. 3:18). Het klinkt nogal boud, maar alle nieuwlichterijen zijn fout.
Tegen Ouweneels voorbeelden van ondeugdelijke leringen, heb ik geen bezwaar. Maar de reden die hij aanvoert voor zijn afwijzing is ronduit bedrieglijk. Leringen als ‘de onbevlekte ontvangenis van Maria’, ‘dubbele predestinatie’ en ‘second blessing’ zijn volgens Ouweneel fout omdat telkens slechts één beperkte groep binnen de christenheid deze geaccepteerd heeft. M.a.w. brede acceptatie van een leerstelling is een aanwijzing voor de juistheid ervan.
Ouweneel suggereert met een verwijzing naar Efeze 3:18 dat we alleen “samen met al de heiligen” kunnen vaststellen wat Gods waarheid is. Maar daar gaat het in Efeze 3;18 helemaal niet over. In deze passage gaat het over de liefde van Christus, die we “samen met alle heiligen” in haar omvang zouden vatten. Dat heeft niets te maken met waarheidsvinding maar met begrip en bevatten.
Paulus waarschuwt Timotheüs vlak vóór zijn sterven:
Want er zal een periode zijn, waarin men de gezonde leer niet [meer] zal verdragen, maar naar de eigen begeerten leraren zullen ophopen, terwijl het gehoor gekieteld wordt, en zij inderdaad van de waarheid het gehoor zullen afkeren, maar op de mythen zich zullen wenden. Maar jij, wees nuchter in alles…
-2Timotheüs 4:3-5-
Ouweneels criterium van ‘brede acceptatie’ valt in het licht van deze profetie totaal door de mand. Paulus waarschuwde Timotheüs reeds in de eerste eeuw, dat de christenheid massaal afstand zou nemen van de waarheid. Dat betekent het tegendeel van wat Ouweneel beweert: als een leer breed door de kerkvaders is geaccepteerd, dan is het waar. Of omgekeerd: als je eenling bent in je standpunt, dan zit je per definitie fout. Het is precies andersom! Timotheüs krijgt de aanmoediging dat hij zich niet zou verkijken op aantallen binnen de christenheid. Sterker: juist wanneer een leer breed gedragen wordt, dan zou Timothëus op z’n qui vive zijn. Timotheüs zou als eenling het verschil maken (“maar jij…”).
Alle nieuwlichterijen zijn volgens Ouweneel fout omdat het er bij hem niet in wil (hoe subjectief!) dat de hele christenheid er naast zou zitten. Hij gaat uit van de mythe dat de christenheid in de breedte altijd gelijk heeft. De ironie is dat deze veronderstelling zelf een nieuwlichterij is. Als we onder een nieuwlichterij een leer verstaan die claimt ‘nieuw licht’ op iets te werpen dan is deze dus strikt genomen ook niet in de Schrift terug te vinden. Hiervan uitgaand is nieuwlichterij per definitie en altijd fout. Dan is de Schrift het criterium om ‘nieuw licht’ als dwaallicht aan de kaak te stellen. Ongeacht het aantal kerkvaders dat dit al of niet onderkende. Dat speelt geen enkele rol. Staat iets in de Schrift en zijn er minstens twee of drie (tekst)getuigen, dán staat het vast. Punt. Zo niet, dan is het een menselijk verzinsel oftewel ‘nieuwlichterij’.
Op basis daarvan is ook de leer van de drie-eenheid aantoonbare nieuwlichterij! Niet volgens Ouweneels meerderheid-criterium, maar wel volgens de Schrift. De terminologie van deze leer (zoals ‘één wezen, drie personen’, ‘God de Zoon’, ’twee naturen’) zijn stuk voor stuk “woorden van menselijke wijsheid”. Het zijn geen “gezonde woorden” uit de Schrift. Nieuwlichterij dus. Zoals dat voor zoveel (orthodoxe!) terminologie geldt. Wat dacht u van ‘erfzonde’? Of van ‘de Koning der kerk’? Of van ‘Christus’ plaatsvervangend sterven’? Of van ‘verzoening door voldoening’. Allemaal ‘nieuw licht’, d.w.z. woorden bedacht en geijkt door theologen maar niet afkomstig uit de Schrift. Ouweneel doet een boude uitspraak over nieuwlichterij, maar plaatst met zijn definitie de lezers alsnog op moerasgrond van menselijke redeneringen.
Ouweneel vervolgt (maar nu duidelijk geprikkeld):
Dat geldt al helemaal voor self-made bijbelleraren met nauwelijks of geen theologische vorming, die ineens ontdekt hebben dat de kerk dit of dat punt ‘altijd fout heeft gezien’. Graag vertellen ze daarbij bijvoorbeeld wat deze of gene Griekse woorden ‘eigenlijk’ betekenen (bijv. in de alverzoeningsleer), terwijl ze van Grieks nauwelijks verstand hebben (vgl. Hand. 21:37-38!). De ellende is dat vandaag iedereen zijn theorietjes op het internet kan smijten.
Was in de vorige alinea brede acceptatie binnen de kerk het criterium voor waarheid, hier stelt Ouweneel theologische vorming als eis om Bijbels onderwijs te kunnen geven. Wie dat mist is een “self-made bijbelleraar”. Hoezo? Waar lezen we dat Paulus als hij over bekwaamheid spreekt om “de gezonde leer” door te geven, ooit rept over een theologische opleiding? Zoiets bestond in die dagen niet eens. Waar wordt in het NT ooit theologische vorming vereist? Wat Ouweneel eist is pure nieuwlichterij! Het dedain waarmee hij spreekt over bijbelleraren zonder theologische vorming, is van hetzelfde soort als waarmee de schriftgeleerden en Farizeeën Jezus en de apostelen destijds af serveerden. Die onderwezen ook de Schriften zonder een ‘erkende theologische opleiding’ genoten te hebben. Dit tot grote ergernis van de ‘vaklieden’ die aan de kaak werden gesteld vanuit de Schriften. En zo is het vandaag nog steeds.
Ooit schreef dezelfde Ouweneel (1975) toen nog geen theoloog maar wel een bijbelstudent pur sang:
Het is beslist niet noodzakelijk voor de Bijbelstudent om de grondtalen van de Bijbel… te kennen, mits hij zich de moeite wil getroosten zich uit vertalingen een zo goed mogelijk beeld van de grondtekst te vormen. Daarvoor moet hij verschillende letterlijke vertalingen vergelijken, liefst vertalingen met voetnoten of kanttekeningen… Daarnaast kan men een Interlinear… gebruiken, d.i. een … grondtekst met tussen de regels een letterlijke woord-voor-woord vertaling…. Onmisbaar is voorts een goede Concordantie (een register van Bijbelse woorden met vermelding van de plaatsen waar zij voorkomen…
(Uit: wat is gezonde Bijbelstudie? pag.55)
Zo is dat! Men hoeft geen expert te zijn in Grieks, Hebreeuws of Aramees om niettemin een goed beeld van de grondtekst te hebben. Sinds 1975 is die grondtekst trouwens nog vele malen toegankelijker geworden met computer-programma’s (zoals b.v. Interlinear Scripure Analyser). Iedereen kan met gemak vaststellen dat ‘aeon’ (want daar doelt Ouweneel ongetwijfeld op) in de Schrift geen ‘eeuwigheid’ is maar duidt op een tijd met een begin en einde. Daar hoef je geen Grieks expert voor te zijn. De Schrift spreekt van “vóór aeonische tijden” of van “vóór de aeonen” maar ook van “de voleinding der aeonen” enzovoort. Het enige wat nodig is voor zo’n vaststelling is een goede interlineair, een concordantie plus een portie gezond en kritisch denkvermogen. En trouwens, er zijn genoeg academisch gevormde experts in het Bijbels Grieks (ik ken er persoonlijk diverse) die dit zonder meer voor de volle 100% bevestigen. En bovendien: ook theologen weten zeer goed dat ‘olam’ of ‘aeon’ geen ‘eeuwigheid’ betekent. Alleen blijft die kennis meestal binnen de muren van de studeerkamer en doet men er niets mee.
Samenvattend: waar het om gaat is ons geen zand in de ogen te laten strooien door self-made criteria voor wat nieuwlichterij zou zijn. De Schrift is de norm. “Er staat geschreven!”. Niets anders. En iedereen met gezond verstand en een eerlijk geweten kan (zoals de Bereërs destijds) zelf nagaan in de Schriften “of deze dingen alzo zijn”. Een eventuele theologische vorming hoeft in dat geval geen bezwaar te zijn…