kan een gelovige ‘de erfenis’ kwijtraken?
23-08-2023 - Geplaatst door Andre PietIn 1Korinthe 6:9 waarschuwt Paulus zijn lezers dat onrechtvaardigen het Koninkrijk van God niet zullen beërven. Of zoals de meer letterlijke weergave luidt: zij zullen geen lotbezit ontvangen in het Koninkrijk van God. In het daarop volgende vers (:10) licht Paulus nader toe wat hij onder onrechtvaardigen verstaat: hoereerders, afgodendienaars, echtbrekers, enzovoort. Daarna vervolgt hij te zeggen (:11): sommigen van jullie waren zo, maar inmiddels zijn jullie gewassen, geheiligd en gerechtvaardigd.
Soortgelijke waarschuwingen van geen lotbezit te zullen ontvangen in Gods Koninkrijk treffen we ook aan in Galaten 5:19-21 en Efeze 5:5. Dat aan het einde van Christus’ heerschappij de dood zal worden teniet gedaan, waarna alle mensen zullen zijn levend gemaakt, gered, verzoend en gerechtvaardigd (1Kor.15:22-28), is buiten kijf. In deze blog gaat het echter over de tijd die hieraan vooraf gaat en waarin onrechtvaardigen geen lotbezit in Gods Koninkrijk zullen hebben.
Vaak kom ik de uitleg tegen dat de onrechtvaardigen in de genoemde passages gelovigen zouden zijn die wel deel uitmaken van het Lichaam van Christus maar door hun wangedrag de bonus van het lotbezit zullen missen. Hieronder in het kort de argumentatie:
Dat Paulus zijn lezers voor deze praktijken waarschuwt, geeft aan dat het kennelijk mogelijk is dat zij hun lotbezit in het Koninkrijk verliezen. Anders zou de waarschuwing immers overbodig zijn. Paulus bedoelt niet te zeggen dat gelovigen met deze praktijken niet in het Koninkrijk zullen komen, maar dat ze daarin geen lotbezit zullen verkrijgen. De portie waarover ze beheer zouden krijgen verliezen ze. Dat is ook, aldus deze uitleg, waar Paulus op doelt in 2Timotheüs 2:12: als gelovigen verduren, dan zullen ze met Christus heersen maar als gelovigen Hem daarentegen verloochenen, dan zal Hij ook hen verloochenen en zullen zij niet met Hem regeren.
Hoewel deze uitleg vaak wordt verdedigd, zie ik aantal onoverkomelijke bezwaren die ertegen pleiten. Ik noem er vijf:
- In 1Kor.6:11 lezen we: “sommigen van jullie waren dit… maar jullie worden schoongewassen, jullie worden geheiligd, jullie werden gerechtvaardigd…”. Het feit dat Paulus schrijft dat sommigen van zijn lezers zo waren, maar inmiddels zijn schoongewassen, geheiligd en gerechtvaardigd, betekent dat deze praktijken voor hen tot het verleden behoren. Ze zijn niet alleen gerechtvaardigd, maar ook daadwerkelijk schoongewassen (=verschoond van deze praktijken).
- De reden dat Paulus waarschuwt voor deze praktijken is niet omdat gelovigen hun lotbezit zouden kunnen verliezen (zie punt 4). Waar hij voor waarschuwt is dat naam–gelovigen hun vermeende (!) lotbezit kwijtraken. Dat gebeurt wanneer zij als schijn-gelovigen door de mand vallen. Eerder in 5:11 waarschuwde Paulus al om zich “niet te vermengen met iemand die broeder genoemd wordt die een hoereerder of oplichter of afgodendienaar of uitschelder of dronkaard of rover is…”. Het type boosdoeners die Paulus hier benoemt vertoont veel overeenkomsten met de praktijken die worden opgesomd in 6:11. In 1Korinthe 5 is de concrete aanleiding (5:1) dat er iemand hoererij pleegde zoals dat zelfs onder de natiën zeldzaam is (incest). En Paulus zegt dat men met zo’n hoereerder (of een ander soort boosdoener) niet zou communiceren als broeder. Het is mogelijk dat hij inderdaad een broeder is, maar in dat geval zal de Heer hem wederom ‘schoonwassen’. Maar zolang hij zich opstelt als boosdoener (zie volgende punt), zou men niet met hem omgaan als broeder.
- Paulus heeft het in 6:9-11 niet over mensen die vallen in een zonde (zie 10:12), maar over mensen die allerlei zonden praktiseren (Gal.5:21). Vallen is incidenteel en zonder opzet. Zonde praktiseren daarentegen, betekent de zonde opzettelijk als praktijk beoefenen. Wie dat laatste doet stelt zich in de praktijk op als ongelovige. Schoonwassing en heiliging is evenals rechtvaardiging een kenmerk van wat God doet met degene die Hij roept “door de naam van de Heer Jezus” (6:11).
- Het idee dat de gelovige zijn lotbezit zou kunnen verliezen is vreemd aan Paulus’ onderwijs. Volgens Efeze 1:13 en 14 zijn gelovigen verzegeld met Gods geest “die een onderpand is van ons lotbezit”(zie ook 4:30). Het lotbezit van de gelovige is verzekerd en onvervreemdbaar. God Zelf staat garant voor het verkrijgen ervan.
- 2Timotheüs 2:12 leert helemaal niet dat gelovigen de Heer kunnen verloochenen. De “wij” in de verzen 11 t/m 13 zijn geen gelovigen maar mensen in het algemeen. Dat levert dan deze zin op: “Indien wij (als mensen) verduren, zullen wij (als mensen) ook samen met Hem koning zijn. Indien wij (als mensen) zullen verloochenen, zal Hij ook ons (als mensen) verloochenen”. De eerste groep mensen, nl. die verduren, dat zijn gelovigen. Zij zullen met Christus koning zijn. De tweede groep mensen daarentegen, nl. die verloochenen, dat zijn ongelovigen. Zij zullen op hun beurt ook worden verloochend en geen deel hebben aan Christus’ heerschappij.
Samengevat:
(1) Mensen die door God worden geroepen, worden door Hem gerechtvaardigd en geheiligd maar ook schoonwassen. Met andere woorden: wie niet wordt schoongewassen (lees: opzettelijk volhardt in boze praktijken), bewijst daarmee geen geroepene te zijn (1Kor.1:24; Rom.8:30).
(2) Het is onmogelijk dat gelovigen hun lotbezit zouden kunnen verliezen aangezien zij zijn verzegeld met de Geest van belofte die een onderpand is van het lotbezit.