GoedBericht.nl logo
English Blog

voorbij de besluiten in Jeruzalem

16-06-2025 - Geplaatst door Andre Piet

De apostelvergadering in Jeruzalem, beschreven in Handelingen 15, is een sleutelmoment in het boek Handelingen. Het is het moment waarop formeel wordt vastgesteld dat gelovigen uit de natiën niet onder de wet van Mozes geplaatst worden. En dat was een doorbraak, want sommigen (met name uit de Farizeeën die gelovig waren geworden) meenden dat natiën zich moesten laten besnijden en de wet van Mozes moesten onderhouden (Hand. 15:5). Dat voorstel werd echter volledig afgewezen. De uitkomst van de vergadering was kraakhelder: de natiën zijn vrij.

geen juk op de hals

De woorden van de apostel Petrus tijdens deze vergadering zijn onmiskenbaar:

“Nu dan, waarom stellen jullie God op de proef, door een juk op de hals van de discipelen te leggen dat noch onze vaderen noch wij hebben kunnen dragen?” (Hand. 15:10)

Petrus noemt de wet van Mozes expliciet een juk—een zware last—waarvan zelfs de Joden zelf niet in staat waren deze te dragen. Het zou dan ook niet passend zijn dit juk op de gelovigen uit de natiën te leggen. In plaats daarvan benadrukt hij dat Joden evenals de natiën door de genade van de Heer Jezus gered worden (15:11). Los van wetsonderhouding.

Paulus en Barnabas bevestigen dit later met hun verslag over hoe God onder de natiën werkte — buiten de wet om (Hand. 15:12).

het besluit: vier onthoudingen

Toch bevat het besluit van de vergadering een opmerkelijke aanvulling:

“…dat gij (natiën) u onthoudt van wat door de afgoden besmet is, van hoererij, van het verstikte en van bloed.” (Hand. 15:20,29)

Op het eerste gezicht lijkt dit alsnog een gedeeltelijke handhaving van de wet van Mozes. Het wordt zelfs vaak zo uitgelegd, alsof deze vier punten een concessie waren richting de judaïseerders. Maar zo’n uitleg staat haaks op de hele teneur van het hoofdstuk maar ook op de bediening van Paulus. Hoewel hij in zijn brieven inderdaad spreekt over het zich onthouden van afgodenoffers (1 Kor. 8–10) en hoererij (1 Thess. 4:3; 1 Kor. 6:18), baseert hij deze oproepen niet op de wet van Mozes, maar op het leven naar de Geest en de eerbied voor God als Schepper.

terug naar Noach

De sleutel tot begrip van de besluiten uit Jeruzalem (Hand.16:4) ligt niet in Gods verbond op Sinaï, maar in het veel oudere verbond met Noach. Dit verbond werd gesloten ná de zondvloed, met alle mensen, lang vóór Abraham en de Sinaïtische wetgeving dat uitsluitend Israël aanging.

In Genesis 9 spreekt God tot Noach en zijn zonen — de stamvaders van de gehele mensheid — en zegt:

“Alle bewegende levende wezens zullen u tot voedsel zijn… Alleen vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten.” (Gen. 9:3-4)

Voor de zondvloed was de mensheid vegetarisch. In Genesis 1:29 gaf God de mens uitsluitend zaaddragend gewas en vruchtbomen tot voedsel. Pas ná de zondvloed werd het eten van vlees toegestaan — met één duidelijke beperking: het bloed behoort aan God toe en zou niet worden gegeten. Het is dit gegeven waarop de besluiten van de apostelvergadering zijn gebaseerd. Onthouding van bloedconsumptie is universeel en tijdloos. Bloed staat symbool voor de ziel en is niet gegeven tot voedsel (vergl. Lev. 17:11).

De andere drie onthoudingen passen ook binnen dit universele kader:

  • Afgodenoffers: directe verwerping van heidense religieuze praktijken (vergelijk Gen. 35:2–4, waar afgoden moeten worden weggedaan).
  • Hoererij: (Gr. porneia), dit betreft alle seksuele omgang buiten het huwelijk om. Het huwelijk dateert vanaf Adam (“een man zal … zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot één vlees zijn”; Gen.2:24), en behoort tot de universele normen voor de mensheid.
  • Het verstikte (d.w.z. dieren die niet zijn uitgebloed): nauw verbonden met het bloedverbod.

geen concessie aan Mozes

Wie meent dat de apostel Paulus hiermee tegemoet kwam aan de Judaïseerders, miskent zijn scherpe afwijzing van elke poging om gelovigen uit de natiën onder de wet te brengen. Paulus’ toewijding aan de vrijheid van de natiën laat geen ruimte voor concessies (Gal.2:5; 5:1,2).

De onthoudingen die we in Handelingen 15 zijn dan ook niet terug te voeren op de Mozaische wet, maar op universele principes die teruggaan op Noach en zelfs op Adam— toepasbaar op elke mens, in elke cultuur.

van onderscheiden roeping naar eenheid: Efeze 2 en Kolosse 2

Toen Paulus later, vanuit zijn gevangenschap in Rome (Handelingen 28), schreef aan de gelovigen in Efeze en Kolosse, blikte hij terug op een eerdere fase van zijn bediening. In die periode — zoals zichtbaar in Handelingen 15 en 21 — was er nog steeds een duidelijke onderscheiding tussen Israël en de natiën, tussen besnijdenis en voorhuid. De apostelvergadering in Jeruzalem stelde expliciet vast dat de gelovigen uit de natiën niet onder de wet van Mozes gesteld zouden worden. De positie van Joodse gelovigen stond niet ter discussie. De inzet van de vergadering was exclusief: Moeten heidengelovigen zich laten besnijden en de wet onderhouden? Het antwoord: Nee.

Maar later openbaarde Paulus een dieper en verdergaand inzicht. In Efeze 2:14-15 schrijft hij:

“Want Hij is onze vrede, die beiden één gemaakt heeft en de tussenmuur die scheiding maakte, afgebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de vijandschap, de wet der geboden in besluiten bestaande, buiten werking gesteld heeft…”

Hier gaat Paulus verder dan in Handelingen 15. Daar werd het onderscheid tussen Jood en natiën nog functioneel gehandhaafd: de natiën werden vrijgesteld van de wet, maar over de Joden werd niet gesproken. Dat zien we ook als Paulus jaren later in Jeruzalem arriveert en Jakobus hem attendeert op de eerder gemaakte afspraken (Hand.21:20-25). De besluiten hadden betrekking op de natiën, niet op het Joodse volk. Maar in Efeze 2 maakt Paulus bekend dat in Christus de tussenmuur is weggebroken en de wet waarop de besluiten betrekking hadden, buiten werking was gesteld — niet alleen voor de natiën, maar voor beiden. Jood en natiën staan nu op gelijke voet, als één nieuwe mens in Christus!

wat zijn “de besluiten”? — De betekenis van de dogmata en het handschrift

In Kolosse 2:14 schrijft Paulus dat God:

“…het handschrift dat tegen ons getuigde, bestaande in de besluiten (dogmata), heeft uitgewist. Hij heeft het uit het midden verwijderd door het aan het kruis te nagelen.”

Het Griekse woord dat hier met handschrift is vertaald, is cheirographon, letterlijk: iets met de hand geschreven. In juridische zin werd het gebruikt voor een schuldbekentenis — een document dat iemands schuld aantoonde. In deze context verwijst het naar de wet van Mozes als een systeem van inzettingen dat mensen onder schuld en veroordeling plaatste (vergelijk ook 2 Kor. 3:7-9: de bediening van de dood en de veroordeling).

Paulus zegt dat dit handschrift — dat tegen ons getuigde en ons bedreigde — is uitgewist. Het verwijst naar de wet van Mozes die specifiek tegen Israël sprak, het volk onder het oude verbond. Aangezien de natiën niet onder deze wet stonden, worden zij in Handelingen 15 daarvan ook expliciet vrijgesteld. Maar voor de Joden bleef dit handschrift impliciet als aanklacht bestaan — tot het moment dat Paulus vanuit de gevangenis in Rome voluit bekendmaakt dat de Joden binnen het Lichaam van Christus, geen andere positie innemen dan de natiën.

Het Griekse woord dogmata, dat in deze context wordt verbonden aan het handschrift, betekent letterlijk: besluiten of decreten. Hetzelfde woord wordt in Handelingen 16:4 gebruikt voor de besluiten van de apostelvergadering. De dogmata in Kolosse 2:14 (let op het bepaalde lidwoord: de besluiten) verwijzen evenals in Efeze 2:15 naar de besluiten van Handelingen 15. Die besluiten handhaafden de bestaande tweedeling: de natiën waren vrijgesteld van de wet, terwijl voor de Joden het handschrift onuitgesproken van kracht bleef. Juist die situatie — waarin de ene groep vrij is en de andere nog gebonden — wordt nu door Paulus als achterhaald verklaard. De besluiten in Handelingen 15 spraken zich juist niet uit over de Joden, maar bevestigden slechts de vrijheid van de natiën.

De onderscheiding van Jood en natiën is opgeheven. Wat in Handelingen 15 nog alleen gold voor de natiën, geldt nu voor allen die in Christus zijn: zowel Jood als natiën zijn vrij van de wet.

één lichaam, één roeping

De decreten van Handelingen 15 waren een belangrijke stap in Gods handelen: een formele bevestiging dat de natiën niet onder de wet geplaatst werden. Maar het waren tijdelijke richtlijnen binnen een situatie waarin de scheiding tussen Jood en natiën nog werd erkend. In Christus echter is die tussenmuur geslecht. De wet — en daarmee ook de onderscheidende positie van Israël — is aan het kruis buiten werking gesteld. Paulus mocht dit geheimenis bekendmaken: dat uit twee één nieuw mens geschapen is, zonder onderscheid, als leden van één lichaam.

Dat betekent ook dat er geen dubbele agenda meer is. Geen tweeërlei roeping, geen dubbele maat. Wie in Christus is, leeft niet onder de wet, maar onder genade. In de ekklesia, het Lichaam van Christus is “Jood noch Griek” (Kol.3:11).

Delen: