geloof óf werken?
19-10-2010 - Geplaatst door Andre PietScherp plaatst Paulus in de Romeinen- en Galaten-brief, ‘geloof’ tegenover ‘werken’.
Rom. 3:27 Waar blijft het roemen dan? Het is uitgesloten. Door welke wet? Der werken? Neen, maar door de wet van geloof.
Rom. 3:28 Want wij zijn van oordeel, dat de mens door geloof gerechtvaardigd wordt, zonder werken der wet.
Rom. 4:5 Hem echter, die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid,
Rom. 9:32 Waarom niet? Omdat het hierbij niet uitging van geloof, maar van werken. Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots,
Gal. 2:16 wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken der wet, maar door het geloof van Christus Jezus, zijn ook zelf tot het geloof in Christus Jezus gekomen, om gerechtvaardigd te worden uit het geloof van Christus en niet uit werken der wet. Want uit werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden.
Gal. 3:2 Dit alleen zou ik van u willen weten: Hebt gij de Geest ontvangen ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof?
Gal. 3:5 Die u de Geest schenkt en krachten onder u werkt, doet Hij dit ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof?
Het gebruikelijke procedé is om deze ferme tegenstellingen te neutraliseren (lees: te ontkrachten) door ze te mixen met uitspraken die we aantreffen in de Jakobus-brief. Jakobus’ woorden zijn niet in strijd met die van Paulus, maar het verschil in accent is enorm. We zouden de verschillende nadrukken in beide brieven niet vermengen maar gewoon op hun plaats laten. Jakobus richt zich, evenals Petrus en Johannes, tot ‘de besnijdenis (Gal.2:9) oftewel “de twaalf stammen” (Jak.1:1). Paulus daarentegen richt zich tijdens de tijdelijke terzijstelling van Israël (Rom.11), tot de natien.
Wanneer we Paulus’ woorden over geloof of werken nemen, zoals deze zich aandienen, dan zien we het volgende;
‘Werken’ is verdienen, d.w.z. doen om loon te verkrijgen (Rom.4:4);
‘Geloof’ daarentegen is het be-amen van Gods belofte. Met als model de oude, kinderloze Abraham, aan wie met uitzicht op de nachtelijke sterrenhemel werd beloofd: zo zal je nageslacht zijn. En Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend (Gen.15:6; Rom.4:3). God vraagt niets aan Abraham en stelt geen enkele voorwaarde. Hij belooft slechts en Abraham gelooft God. Dát maakt Abraham tot een rechtvaardige.
Israël is aan de wet niet toegekomen omdat ze daarbij niet uitging van geloof maar van werken, aldus Paulus in Rom.9:32. Waarmee hij zegt, dat het Israël is ontgaan dat de wet geen verzameling eisen maar beloften zijn. Het telkens weerkerende “gij zult” blijkt profetie te zijn!
Ook het christendom ontgaat het belofte-karakter van “gij zult” volkomen. Treffend wordt dit geïllustreerd in de weergave in de meeste Bijbelvertalingen van 1Petr.1:16. Ten onrechte vertaalt men daar “wéést heilig”. Terwijl er staat: “gij ZULT heilig zijn”. Een fataal misverstand. In de gebruikelijke lezing worden we aan het werk gezet. Met de onontkoombare frustraties die dit oplevert, want nooit zullen we aan het gestelde doel beantwoorden.
Hoe anders is het wanneer we lezen: “gij ZULT heilig zijn!” Dan vernemen we een belofte en valt er niets te werken of verdienen. Hij belooft immers om niet?! Wanneer we God op Zijn Woord nemen, dan vervult ons dit met dank en vreugde. Dát is wat GENADE is en uitwerkt!
Hoe belangrijk is de prediking waarnaar we luisteren! Worden ‘werken’ gepredikt of ‘geloof’? ‘Wet’ of ‘genade’? Het is het één of het ander. Worden we aan het werk gezet of vervuld met vreugde om alles wat God om niet, ons toezegt?