“Wees heilig” of “gij zult heilig zijn”?
24-09-2025 - Geplaatst door Andre Pietgebod of belofte?
Wanneer we de Tien Woorden lezen, horen we steeds opnieuw: “Gij zult …” of “Gij zult niet …”. Voor velen klinkt dat als een reeks strenge geboden, als lasten die gedragen moeten worden. Maar is dat wel de ware betekenis? Of spreekt hier juist een belofte, een profetisch woord van God dat Hij Zelf vervult?
de grammaticale vorm
De verboden in Exodus 20 zijn geformuleerd met de woorden “gij zult niet …”. In het Hebreeuws wordt daarvoor een bepaalde werkwoordsvorm gebruikt (yiqtol) die tegelijk ook de gewone manier is om over de toekomst te spreken. Daarom zien we dezelfde vorm elders in de Schrift vaak terugkeren in de betekenis van belofte.
voorbeelden van belofte
Denk aan: “Gij zult vader van een menigte volken worden” (Gen. 17:4). Of: “Gij zult u uitbreiden naar het westen en naar het oosten, naar het noorden en naar het zuiden” (Gen. 28:14). Of: “Zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken … en gij zult Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn” (Ex. 19:5–6). Of: “Gezegend zult gij zijn boven alle volken” (Deut. 7:14). In al deze teksten zijn de woorden “gij zult” geen last die de mens krijgt opgelegd, maar een belofte die wordt toegezegd.
een opvallend taalfenomeen
Dit verschijnsel beperkt zich niet tot het Hebreeuws. Ook in het Nederlands – en evenzeer in talen als Engels en Duits – wordt de toekomende tijd vaak gebruikt om een gebod of verbod uit te drukken. “Gij zult …” klinkt als bevel, terwijl we in feite een toekomende tijd gebruiken. Denk aan het Engelse You shall not kill of het Duitse Du sollst nicht töten. Is dat niet illustratief? De mens is altijd weer geneigd om beloften tot lasten te maken. Wat wordt uitgesproken als voorzegging, wordt door ons verstaan als verplichting. Wij horen: “gij moet …”, maar God zegt: “gij zult …” – omdat Hij Zelf maakt dat het zo zal zijn.
onder het oude verbond
Israël onder het oude verbond hoorde in de Torah vooral een imperatief. Een reeks opdrachten die nageleefd moesten worden. Daarmee werd de wet een last, een juk dat men probeerde te dragen. Precies zo omschrijft Paulus het: “Israël is aan de wet niet toegekomen… omdat het niet uitging van geloof, maar van werken” (Rom. 9:31,32). Wat hij daarmee zegt, is dat Israël de wet niet heeft verstaan. Men meende dat de wet vooral oplegde wat zij zelf moesten doen, terwijl men niet zag dat God daarin sprak en beloofde. In plaats van te rusten in Zijn Woord, probeerde men de wet als mensenwerk te volbrengen (Jes.28:11-13). Juist dát misverstaan werd Israël fataal.
het nieuwe verbond
Jeremia voorzegt een andere tijd: “Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en in hun hart schrijven” (Jer. 31:33). Dan zal Israël verstaan dat de Torah belofte is. “Gij zult niet doden” is dan niet enkel een verbod, maar een profetische toezegging: er komt een dag dat het volk eenvoudigweg niet meer zal doden. “Heilig zult gij zijn, want Ik ben heilig” (Lev. 19:2). Niet: ‘wees heilig’ – alsof het van mensen afhing – maar: “gij zult heilig zijn.” Opmerkelijk is dat Petrus dit woord in zijn eerste brief (1:16) aanhaalt en daarbij uitdrukkelijk de toekomende tijd gebruikt. Dat is in feite altijd zo in het Nieuwe Testament wanneer naar deze teksten met “gij zult” wordt verwezen. Veel moderne vertalingen verminken dit door te lezen “wees heilig”, en doen zo niet alleen geen recht aan de grammatica, maar miskennen bovenal het karakter van de belofte die in de tekst doorklinkt.
conclusie
De Torah is geen verzameling voorschriften in de zin van opgelegde regels, maar profetisch Woord. Het woord ‘voorschrift’ zegt het eigenlijk al: het is dat wat tevoren is opgeschreven. Niet een last die wij moeten dragen, maar een schrift dat vooruitwijst naar wat God zal doen. Zoals God sprak: “Er zij licht” – en er was licht (Gen. 1:3). Zo ook: “Gij zult …” – en het zal geschieden.
De geboden zijn gegoten in de vorm van een belofte. Israël onder het oude verbond hoorde er een last in en bezweek eronder (Hand.15:10). Maar onder het nieuwe verbond zal het volk verstaan wat de Torah werkelijk is: een belofte van God. Niet “gij moet”, maar “gij zult”. En zó wil de Schrift worden verstaan: niet als last die wij moeten dragen, maar als belofte die Hij vervult. Tegelijk ligt in die belofte ook een goddelijk “moeten”: het móét gebeuren, eenvoudig omdat Hij het gesproken heeft.