GoedBericht.nl logo
English Blog

ten derde dage opgewekt, naar de Schriften

12-04-2019 - Geplaatst door Andre Piet

Dit lange artikel is de bewerkte tekst van een aantal Bijbelavonden die ik in 1997 in Katwijk over bovenstaand onderwerp heb gehouden.  Getoond wordt hoe de waarheid van de opstanding van Jezus Christus op de derde dag, schitterend wordt geïllustreerd op vele plaatsen in het ‘Oude Testament’. De vetgedrukte nummers zijn voetnoten die verwijzen naar de Schriftplaatsen die geheel onderaan staan vermeld.

We lezen 1 Kor. 15:1-8

“Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u geëvangeliseerd heb, dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó vasthoudt, als ik het u geëvangeliseerd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn. Want vóór alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften, en Hij is begraven en ten derde dage opgewekt naar de Schriften, en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalven. Vervolgens is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn ontslapen. Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen; maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene”

Ik wil speciaal met u gaan nadenken over de zinsnede: “Hij is… ten derde dage opgewekt naar de Schriften” 1. Een opvallende uitspraak van de apostel. Want waar stáát dat eigenlijk in de Schriften? En daarmee bedoel ik dan natuurlijk het ‘Oude Testament’ of, om het wat Joodser te formuleren, ‘de Tenach’. De Hebreeuwse Bijbel.

In de Tenach wordt gesproken over de opstanding van de Messias. Dat is niet zo moeilijk. Althans, het was de duidelijke prediking van mannen als Petrus en Paulus. Denk bijv. maar aan wat Petrus op de Pinksterdag verkondigde, nl. dat Jezus opgestaan is uit de dood, geheel in overeenstemming met het boek ‘de Psalmen’. In o.a. Psalm 16 blijkt al te zijn geschreven dat Gods heilige geen ontbinding zou zien 2.

En dan zegt Petrus dat David dat niet als poëet maar als profeet zei 3. David zag in de toekomst, op Iemand die uit zijn geslacht zou voortkomen: een Koningszoon. Eén uit zijn dynastie. Hij zou geen ontbinding zien want Hij zou opgewekt worden uit de doden.

Later zie je dat deze prediking voortgezet wordt. Paulus vertelt in Hand. 13 dat Christus is opgewekt “gelijk in de tweede Psalm geschreven staat” 4. In die Psalm spreekt God de woorden “Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb u heden verwekt” 5. En dat “heden verwekt” blijkt te slaan op de opstanding. Dus: Ik heb U heden verwekt… uit de dood!

Trouwens, had de Opgestane Zelf al niet op ‘D-Day’, incognito, een Bijbelstudie gegeven over dit thema? Aan twee mensen die hun hoop hadden gevestigd op Iemand van wie zij gehoopt hadden dat Hij Israël zou verlossen. Maar inmiddels was het reeds de derde dag (!!) na zijn executie, vertelden ze teleurgesteld… En dan krijgen ze een verwijt te horen van de Vreemdeling:

“O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dit niet lijden om alzó Zijn heerlijkheid in te gaan? En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften op Hem betrekking had” 6.

Ik had daar graag bij willen zijn. Later zeggen deze twee mensen dat hun harten brandende waren toen Hij voor hen de Schriften opende. Er ging van alles open op die bewuste dag. Eerst het graf. Toen de Schriften. En later lezen we ook nog: “Toen opende Hij hun verstand, zo dat zij de Schriften begrepen” 7.

Er zou nog veel meer aan te voeren zijn over hoe de Schriften spreken over de opstanding van de Messias. Maar nú gaat het om Paulus’ bewering: “Hij is ten derde dage opgewekt, naar de Schriften”. Dus niet: “Hij is opgewekt naar de Schriften”. Dát veronderstel ik even als bekend. Maar Hij is “ten derde dage opgewekt naar de Schriften”. Waar staat dat dan?

Er is één Schriftplaats die dat vrij expliciet zou zeggen, oppervlakkig gesproken. In Hosea 6:2 staat: Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derde dage zal Hij ons oprichten“. Daar wordt dus gesproken over een opstanding na twee dagen, op de derde dag. Alleen… als je nauwkeurig leest blijkt het niet te gaan om de opstanding van één iemand, maar om de opstanding van een heel volk. Over Israël namelijk. Israël zal na twee dagen herleven en op de derde dag opstaan en dan “komt Hij tot ons”.

Een uitermate belangwekkende profetie, daar niet van. Juíst in verband met het derde Millennium. Ik kom daar nog verschillende keren op terug. Maar nogmaals, Hosea 6 spreekt niet van de opstanding van Christus, maar van de opstanding van Israël op de derde dag.

Dus de vraag blijft: waar zegt de Schrift dat Christus op de derde dag opgewekt moest worden? We moeten vaststellen dat dat nérgens in het Oude Testament staat.

Maar let op: Paulus zégt ook niet dat Christus op de derde dag opgewekt moest worden, maar hij zegt dat Christus op de derde dag “is opgewekt naar de Schriften“. Dat wil zeggen in overeenstemming met de Schriften.

De boodschap in het Oude testament (de Tenach) is dat de waarheid van de opwekking verband houdt met de derde dag. En dáár willen we ons mee gaan bezig houden.

Als je een concordantie pakt dan kun je zien waar in het Oude Testament zoal gesproken wordt over de “derde dag”. We gaan een flink aantal voorbeelden daarvan eens nader bezien.

Laten we beginnen in ‘het begin’. In Genesis 1 dus. Want de eerste de beste keer dat er sprake is van de “derde dag” blijkt het inderdaad waar te zijn wat Paulus stelt, namelijk dat opstanding ten “derden dage” naar de Schriften is. Als daaromtrent geen expliciete profetie blijkt te zijn, dan zullen we de bewijsvoering in een andere sfeer moeten zoeken. Niet zozeer in rechtstreekse profetieën maar in beelden, in schaduwen, of in typen zo u wilt. En daarmee is de toon gezet voor deze Bijbelstudies. Het gaat in hoge mate over wat ’typologie’ genoemd wordt. De derde dag, zo zal blijken, heeft te maken met het ontstaan van nieuw leven.

1. Genesis 1: het droge komt tevoorschijn

“En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was. En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft, en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag”. 8

Op de éérste dag kwam het licht. “En God zeide: Er zij licht, en er was licht” 9. Op de tweede dag scheidde Hij de wateren en plaatste Hij het uitspansel en “God noemde het uitspansel hemel” 10.

Maar dan de derde dag. God roept in een wereld die nog helemaal onder water staat, “het droge te voorschijn” 11. Op zich is dat al een opvallende gang van zaken in verband met ons onderwerp. Want wat is namelijk het fenomeen dat plaatsvindt op de derde dag? U moet zich dat proberen voor te stellen. Die hele wereld staat blank en dan komt daar uit de wateren land tevoorschijn. Het stijgt op uit de wateren.

Nu vind je wel vaker in de Bijbel dat er iets opstijgt uit de wateren. Bijv. nadat de Here Jezus in de Jordaan gedoopt was door Johannes “stijgt Hij op uit het water” 12. Waar is dat water dan een beeld van? Van de dood, het graf. Doodswateren. En als er iets opkomt uit de dood, dan is dat per definitie een beeld van opstanding. In bééld is opstijgen uit het water synoniem met opstaan uit de dood.

Niet alleen bij de dóóp is het water een beeld van de dood, maar ook in de geschiedenis van Mozes. Als Jochebed, de moeder van Mozes hem in een biezen kistje legt. Dat was eigenlijk een grafkistje dat in de Nijl werd geplaatst. De Nijl was één groot kerkhof, want in de Nijl werden alle Israëlietische jongetjes gegooid 13. Dus wat ze eigenlijk doet is Mozes overgeven aan de dood. En wat gebeurt er dan? Mozes wordt gevonden door een Egyptische prinses en hij wordt uit het water gehaald. Daar ontleent hij zelfs zijn naam aan 14. Want de naam Mozes betekent: uit het water getrokken. Ook feitelijk een beeld van opstanding. Hij is aan de dood ontsnapt. Er is leven na de Nijl.

In Genesis 1 is dus sprake van wateren én daaruit opstijgend land. Vervolgens is er op die zélfde dag en op dat zélfde land voor het eerst in de Bijbel sprake van leven dat verschijnt. Weliswaar nog slechts vegetatief, maar niettemin ‘leven’. “Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen” 15. Leven op de derde dag! Leven op het land dat uit de doodswateren opgestegen was.

Dus de eerste de beste keer dat er sprake is in de Bijbel van de “derde dag”, blijkt het inderdaad in beeld betrekking te hebben óp, of is er een directe link te leggen náár wat er 4000 jaar later plaatsvond toen de Heer op de derde dag opstond uit de dood en werkelijk onvergankelijk leven aan het licht bracht. In type zie je dit reeds in Genesis 1. Even een zijpaadje: Er wordt gezegd: “God noemde het droge aarde” en de samengevloeide wateren “noemde Hij zeeën”. Als wíj het over de aarde hebben, dan denken wij gewoonlijk aan een planeet die in het hemelruim zweeft. Maar als de Bijbel het over de aarde heeft spreekt zij niet over een planeet, maar over het droge. De Bijbel kent geen ‘planeet die aarde heet’. Jammer voor Hal Lindsey. De aarde bevindt zich niet in het hemelruim maar “onder de hemel” 16. Wanneer de Bijbel b.v. zegt dat de aarde vast staat 17, dan is dat geen astronomische mededeling. Een vaststaande aarde staat tegenover een bevende aarde, een aardbeving namelijk 18. “God noemde het dróge aarde”. Dát is de definitie. Dus als je op zee bent, dan bevind je je naar bijbelse termen niet meer op aarde. Dan begrijp je ook wat “de einden der aarde” 19 zijn. Dat zijn de kuststroken! Dat betekent dus dat de Bijbel er helemaal geen zgn. ‘archaïsch wereldbeeld’ op na houdt, zoals sommige critici ons willen doen geloven. De wereld die een soort pannekoek zou zijn waar je van af kan vallen. Zo’n conclusie getuigt slechts van onbegrip.

God noemt het droge aarde. Als er in Gen 1:1 staat “In den beginne schiep God de hemel en de aarde”, dan staat er voor ‘aarde’ in het Hebreeuws ‘erets’. In Gen. 1 komt dat woord ‘erets’ vaak voor en in het algemeen wordt het vertaald met twee woorden. Met ‘aarde’ en met ‘land.’

Dat is hetzelfde verschijnsel als het Griekse woordje “gè” dat óók afwisselend wordt vertaald met ‘aarde’ en ‘land’. Denkt u maar aan Mattheüs 24:30 waar in de N.B.G.-vertaling gesproken wordt over “alle stammen der aarde” die de Here Jezus zullen zien. Dat is een eigenaardige uitdrukking. Want het moet toch zijn de “vólkeren der aarde” en de “stámmen van het land”? In de Telos-vertaling wordt het daarom, denk ik, terecht weergegeven met de stammen van het land. Maar het is een lastig geval en moeilijk concordant (= eensluidend) te vertalen.

We gaan weer terug naar de les. Het ging er dus om dat in Genesis 1 voor de allereerste keer sprake is van de derde dag.

2. Genesis 22 – het offer van Izaäk

“Hierna gebeurde het dat God Abraham op de proef stelde. Hij zeide tot hem: Abraham, en deze zeide: Hier ben ik. En Hij zeide: Neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaäk, en ga naar het land Moria, en offer hem daar tot een brandoffer op een der bergen, die Ik u noemen zal. Toen stond Abraham des morgens vroeg op, zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn knechten met zich, benevens zijn zoon Isaäk; hij kloofde hout voor het brandoffer, begaf zich op weg en ging naar de plaats, die God hem genoemd had. Toen Abraham op de derde dag zijn ogen opsloeg, zag hij die plaats in de verte”20.

Het gaat ons natuurlijk om deze laatste regel. Wat er vervolgens in deze geschiedenis gaat gebeuren is dat Abraham inderdaad zijn zoon op het hout gaat leggen. Overigens: voordat Abraham de knechten zou achtergelaten zei hij: wacht hier totdat “wij” terugkeren. M.a.w. Abraham zei tegen die knechten: niet alleen ik, maar ook Isaäk zal weer terugkeren… Hij wist dat hij Isaäk moest offeren want dat was de opdracht. Maar Abraham zegt niettemin tegen de knechten: “wij zullen terugkeren” 21.

Daarom kon de Hebreeënbrief-schrijver later zeggen dat Abraham geloofde in de opstanding.

“Door het geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd, Isaäk ten offer gebracht, en hij, die de beloften aanvaard had wilde zijn enige zoon offeren, hij, tot wie gezegd was: Door Isaäk zal men van nageslacht van u spreken. Hij heeft overwogen, dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken, en daaruit heeft hij hem bij wijze van spreken ook teruggekregen”. 22

M.a.w. wat er op deze derde dag plaatsvond is dat Abraham Isaäk bij wijze van spreken uit de dood terug heeft ontvangen. De geliefde en enige zoon. De zoon van de belofte. Expres gebruik ik woorden die een dubbele bodem hebben.

Voor kenners verwijs ik natuurlijk naar de Zoon van Abraham. Zo wordt hij immers in het Nieuwe Testament geïntroduceerd. De eerste zin die we in het Nieuwe Testament vinden is “Geslachtsregister van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham”.

Over die Zoon van Abraham heb ik het in diepste zin. Het gaat hier in Gen. 22 over de enige zoon die geofferd wordt. Tot een ‘offer der opstijging’, want dat is de letterlijke vertaling van het Hebreeuwse woord dat gewoonlijk met ‘brandoffer’ vertaald wordt. Het brandoffer is een ‘offer der opstijging’.

Vaak is het zo dat bij de vooruitwijzende betekenis van offers gedacht wordt aan het sterven en de dood van de Here Jezus. En dat is wáár, maar offers hebben een veel vérdergaande betekenis! En dat wordt maar zelden ingezien. Met náme is dit het geval bij het brandoffer dat niet zozeer wijst op het stérven van de Here Jezus maar op wat vólgde. Want de clou van het brandoffer is niet dat het geslacht werd. Dat was weliswaar een voorwaarde, maar een geslacht offer was nog geen brandoffer. Dan begón het pas! Het werd pas een brandoffer nadat het geslacht was. Wanneer het op het altaar (een verhoging!) gelegd werd en vervolgens opsteeg “Gode tot een lieflijke reuk” 23.

Een brandoffer was een geslacht lam dat opstéég. Daarom ligt het sterk voor de hand om brandoffers te zien als een type van de opstanding van Christus. En trouwens ook van Zijn hemelvaart en verdere verheerlijking. Van het feit dat Hij, nadat Hij geslacht werd opsteeg, verhoogd werd tot de hoogste hemelen.

Dát was voor God tot “een lieflijke reuk”. We moeten ons realiseren dat toen Hij geslácht werd, zijn God hem overliet aan zijn vijanden 24. Toen was Hij een zondoffer. Van een zondoffer lees je beslist niet dat het voor God “tot een lieflijke reuk” was. Integendeel! Het moest buiten de legerplaats verbrand worden omdat het een gruwel was 25. Het werd geïdentificeerd met de zonde. Ook dát is vervuld in Jezus. Hij was het ware zondoffer toen Hij stierf buiten de poorten van Jeruzalem 26. “Vervloekt is een ieder die aan het hout hangt”, lezen we 27. Maar het brandoffer ziet daar overheen. Daar gaat het om wat er gebeurde nadat Hij geslacht was en hoe Hij op de derde dag opsteeg uit de dood en verheerlijkt werd. De vrijwillige offers, de brandoffers, de vredeoffers en ook de spijsoffers hebben betrekking op “al de heerlijkheid daarna”, zou Petrus zeggen in 1 Petr.1:11.

In Gen. 22 lees je dus dat Isaäk tot een brandoffer gemaakt moest worden 28. En juist op die derde dag kreeg Abraham zijn zoon weer terug. Bij wijze van spreken als uit de dood. “Abraham heeft overwogen” 29. Abraham’s geloofslogica ging werken. God had gezegd “door Isaäk zal men van nageslacht van u spreken”, dus dacht Abraham als ik Isaäk moet offeren, dan krijg ik Isaäk gewoon weer terug uit de dood. Dat is nog eens gelóóf.

Daarom kon hij ook tot zijn knechten zeggen: “Wanneer we hebben aangebeden, zullen wij tot u terugkeren”. Hoe wist hij dat nu? Abraham heeft “overwogen dat Gód bij machte was” en daar kom je nooit bedrogen mee uit.

Tussen twee haakjes: ik denk dat de mensen in die tijd veel meer wisten dan wij vaak dénken dat ze wisten. Ik lees nergens in Genesis dat Abraham bekend was met opstanding uit de doden. Maar de Hebreeën-brief laat er geen misverstand over bestaan dat Abraham daar niettemin mee rekende.

Wij zijn te veel behept met de evolutie-gedachte. We zeggen dan: ‘wij leven inmiddels in de 20e eeuw en we zijn in vergelijking met vroeger veel verder’. En dat klopt wel, maar dan… veel verder van huis! We raken steeds verder van onze Oorsprong verwijderd.

Abraham leefde ‘nog maar’ zo’n 2000 jaar na Adam. God had Zijn gedachten bekend gemaakt aan Adam en generatie op generatie is dat doorverteld en ook Noach – dat blijkt uit allerlei details – moet veel geweten hebben van wat wij symboliek en typologie noemen.

Daar is vandaag heel weinig kennis meer van overgebleven. Wat de betekenis is van dingen in de natuur en hoe b.v. de sterrenhemel een uitdrukking is van Gods heerlijkheid. Maar God maakt zich niet alleen bekend door Zijn Wóórd maar ook door Zijn schepping. De natuur en de schriftuur zijn twee boeken van één Auteur.

Als b.v. Jakob zijn hoofd op een steen gelegd heeft nadat hij gevlucht is voor zijn broer 30 dan krijgt hij een droom en als hij ’s morgens opstaat dan lees je dat hij zegt: “dit is niet anders dan een huis Gods” 31. Vervolgens maakt hij die steen tot een opgericht teken; hij maakt die steen tot een opgestane (!!) en hij zalft hem. In het Hebreeuws staat er eigenlijk dat hij die steen tot een Messias maakte.

Waarom zou Jakob dat gedaan hebben? Zou Jakob niet veel meer van de diepe betekenissen daarvan geweten hebben? Of deed hij dat zomaar?

Hoe dan ook, wat je ziet in Gen. 22 is dat Abraham zijn enige, geliefde zoon bij wijze van spreken uit de dood terug ontving. Op de derde dag.

“Toen riep de Engel des Heren ten tweeden male van de hemel tot Abraham en zeide: Ik zweer bij Mijzelf, luidt het woord des HEREN: omdat gij dit gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt, zal Ik u rijkelijk zegenen, en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee, en uw nageslacht zal de poort zijner vijanden in bezit nemen. En met uw nageslacht (lett. met uw zaad) zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt”. 32

Als je dan het latere commentaar van Paulus in de Galaten-brief leest dan zegt hij “hét zaad” van Abraham, dat is Christus 33.

Omdat de zoon, de enige, de geliefde, de zoon der belofte ten offer is gebracht en bij wijze van spreken uit de dood terug is gekeerd op de derde dag… dáárom zal God Zijn belofte aan Israël vervullen. Door het Zaad van Abraham zal de héle wereld gezegend worden.

Ik kan u verzekeren dat dat héél ver gaat! Veel verder nog dan een vervulling in het Messiaanse vrederijk van de toekomst. Paulus zegt in 1Kor.15 dat Christus moet heersen totdat uiteindelijk ook de láátste vijand, dat is de dood, zal zijn teniet gedaan. Weet u hoe Christus dat zal doen? Door de dood te verslinden in de overwinning! Door alle mensen levend te maken. Levend te maken zoals Hijzelf als Eersteling werd levendgemaakt in onvergankelijkheid, eer en heerlijkheid. Dát leven zal de hele mensheid eens kennen! Zoals nu alle mensen in Adam stervelingen zijn zó zullen ze straks in Christus allemaal worden levendgemaakt. Ieder in zijn eigen rangorde 34. Daarom heet Hij ook “de laatste Adam” 35. Net als Adam omvat Hij de gehele mensheid!

Laat u alstublieft nooit wijsmaken dat er een ‘nimmer eindigende dood’ is. Dat is een ontkenning van Pasen. Ook “de tweede dood” waar Openbaring over spreekt zal worden teniet gedaan. God maakt immers ALLES nieuw. Alles wat verloren was zal de grote Eigenaar dan weer hebben teruggevonden 36. Want Hij wil de hele mensheid redden! En dacht ú dat Hij daarin zal falen? 37 Dat Hij zal verlaten wat Zijn hand begon? Dat wat Zijn liefde wil bewerken, ontzegd wordt door Zijn vermogen?? 38

Als je Gen. 22 op je laat inwerken, dan is het feitelijk zo dat vanuit Isaäk zich een enorm vergezicht ontvouwt dat betrekking heeft op dé Zoon der belofte.

“Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken”. 39

De enige Zoon is gegeven en Hij is op de derde dag opgestaan uit de doden. En op grond van dat feit zal God niet slechts Zijn beloften gaan vervullen aan het volk en het land van Israël. Maar de hele volkerenwereld, alle geslachten van de aardbodem zullen gezegend worden in het Zaad van Abraham.

Die opwekking ten derde dage is wel degelijk “naar de Schriften”. We hebben pas twee keren gezien dat er überhaupt sprake is van “de derde dag” in de Bijbel. In Gen. 1 en Gen. 22. En de voorlopige conclusie is dat het nergens anders betrekking op heeft dan op het Leven dat sterker is dan de dood.

Onder de oppervlakte van deze geschiedenissen worden de schijnwerpers gericht op die Ene Zoon, de Geliefde die op de derde dag verrees.

3. Jozef – Genesis 40

Gen. 40 is de geschiedenis van Jozef in de gevangenis.

“Op DE DERDE DAG nu, de geboortedag van Farao, maakte hij een maaltijd voor al zijn dienaren. En hij verhief het hoofd van de overste der schenkers en het hoofd van de overste der bakkers te midden van zijn dienaren. Want hij herstelde de overste der schenkers in zijn schenkersambt, zodat hij de beker weer in Farao’s hand gaf. Maar de overste der bakkers hing hij op, zoals Jozef hun had uitgelegd. Doch de overste der schenkers dacht niet aan Jozef, maar vergat hem”. 40

Het zou heel boeiend zijn om dieper in te gaan op deze geschiedenis en de geschiedenis van Jozef in het algemeen, maar we beperken ons tot het principe van de derde dag. Het ligt er hier misschien niet zo duidelijk boven op als in Gen.22. Maar toch… op de derde dag is er sprake van een verhoging. Zowel in het positieve als in het negatieve. Want ook de bakker werd “verhoogd” ook al zag dit er niet zo best voor hem uit.

Ik ben echt niet muzikaal maar wil toch voorzichtig wijzen op een muzikale uitdrukking waarvan u vast wel eens hebt gehoord: ‘de grote terts’. Dat betekent ‘de grote derde’. Als je naar een klassieke zender luistert dan hoor je weleens dat iets gespeeld wordt in “grote terts”.

Een andere term die gebruikt wordt voor ‘grote terts’ is ‘majeur’. Je hebt ook de “kleine terts” en dat is ‘míneur’. ‘Terts’ is het latijnse woord voor derde en ‘grote terts’ wil zeggen dat de derde toon omhoog gaat. Bij de derde vindt er een verhoging plaats. Dat is ‘grote terts’ en als iets in grote terts is dan is dat in majeur en dat begrip betekent gewoonlijk dat het zeer vrolijk is. Gaan er al belletjes bij u rinkelen? En als het bij de derde toon omláág gaat dan is het in mineur.

Een aardig voorbeeld van een lied dat in beide toonsoorten gespeeld wordt is Psalm 146. “Prijst de Heer met blijde galmen”. In de reformatorische kerken bestaan ze het om dit in míneur te zingen. Dat is eigenlijk geen gehoor wanneer je goed op de tekst let.

Hoe dan ook: bij de derde vindt er dus een verhoging plaats. Dat is in deze geschiedenis ook het geval. Zowel voor de schenker als voor de bakker. De een in majeur en de ander in mineur.

Dan lees je in het vervolg dat “na verloop van twee volle jaren droomde Farao” 41 en eindelijk komt Jozef uit de gevangenis.

Jozef, de geliefde zoon van de vader… verkocht door zijn broeders… dood gewaand door Jakob… komt in het verborgene in Egypte. Dan komt hij in het huis van Potifar en later in de gevangenis 42. In het verborgene, buiten de maatschappij, want in de gevangenis word je buiten de samenleving geplaatst. Na “twee jaren” wordt hij uit de gevangenis gehaald, verhoogd en koning. Dan komen ook zijn broeders en die herkennen hem dan uiteindelijk in zijn koninklijke heerlijkheid. Dan blijkt de dood gewaande wel degelijk de levende te zijn!

Maar in de tussentijd, in die “twee jaren”, is hij de miskende. Wie is hij? Waar is hij? Niemand weet van hem; hij werd zelfs door de schenker vergeten. Dat is typerend voor de positie van Christus in onze dagen. En eigenlijk ook voor hen die van Hem zijn. Zoals Paulus zegt: “uw leven is verborgen met Christus in God”. 43 Want Christus is vandaag verborgen; Hij staat buiten de maatschappij. En dat terwijl Hij de beloofde Koning is en alle beloften die God gedaan heeft m.b.t. Israël en de volkerenwereld in Hém gerealiseerd zullen worden. Maar wat zien we er vandaag van? Helemaal niets. Het is alles verborgen. En zo hoort het ook. 44

Mag ik nog een link leggen naar het Nieuwe Testament? Vanuit welke plaats wordt de Verborgenheid door de apostel Paulus bekend gemaakt? Inderdaad, vanuit de gevangenis 45! En van daaruit publiceert hij geen boeken of zo, nee, hij schrijft brieven aan individuen en groepjes mensen. Hij voert, zo zou je kunnen zeggen, een ondergrondse beweging aan.

En hoelang verbleef Paulus daar als gevangene? “De volle termijn van twee jaar”46 Is dat niet opmerkelijk?

4. Exodus 19 – JAHWEH daalt neer

Exodus 19 is nog zo’n Schriftplaats dat profetisch betrekking heeft op wat er straks gaat gebeuren. Daar lees je dat Israël gesteld wordt tot “een koninkrijk van priesters” 47 en dat de Heer gaat nederdalen voor de ogen van het hele volk “op de derde dag”.

“Toen klom Mozes op tot God, en de HERE riep tot hem van de berg, en zeide: Zó zult gij zeggen tot het huis van Jakob en meedelen aan de Israëlieten: gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb. Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Isralieten spreken zult.” 48

Later worden deze woorden door Petrus aangehaald 49.

“Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom”

En Johannes zegt 50

“en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt”.

Dat zij deze uitspraken doen is niet zo gek want Petrus en Johannes richten zich volgens een uitdrukkelijke afspraak specifiek tot de besnijdenis 51. Dat is dus geheel in overeenstemming met het feit dat Mozes de genoemde woorden tegen de Israëlieten moest spreken 52. Het is dus niet zo dat Petrus en Johannes dit tegen ‘de Kerk’ zeiden of zo. Nee, deze woorden zijn heel speciaal bestemd voor Israël. Wanneer zullen deze woorden werkelijkheid worden?

“En de HERE zeide tot Mozes: Ga tot het volk: heilig hen heden en morgen, en laten zij hun klederen wassen. En tegen de derde dag zullen zij gereed zijn, want op de derde dag zal de HERE nederdalen voor de ogen van het gehele volk op de berg Sinaï” 53

“En het geschiedde op de derde dag, toen het morgen werd, dat er donderslagen en bliksemstralen en een zware wolk op de berg waren en zeer sterk bazuingeschal, zodat al het volk dat in de legerplaats was, beefde” 54

Wat hier op de derde dag plaatsvindt gaat in de nabije toekomst ook op de derde dag plaatsvinden. Althans, zoals de Heer rekent. Na twee dagen van duizend jaar namelijk.

“Doch dit ene mag u niet ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Here is als duizend jaar en duizend jaar als één dag”. 55

En Hosea zegt na: “twee dagen zal Hij tot ons komen”. 56

Wanneer komt de HERE? Wanneer zal de HERE nederdalen voor de ogen van het ganse volk onder luid bazuingeschal? Op de “derde dag” 57! Dan zal Israël “een koninkrijk van priesters” worden. Juist ten behoeve van alle volkeren der aarde. Dat ligt verborgen in Ex. 19. Het is natuurlijk historisch – de HERE ís toen op de derde dag neergedaald op de berg – maar er zit een dubbele bodem in. Want het heeft ongetwijfeld bovenal betrekking op wat er in de toekomst gaat gebeuren. Dan zal de HERE opnieuw op de derde dag, voor de ogen van het volk neerdalen onder luid bazuingeschal! En dan zal Israël inderdaad worden waartoe zij reeds zo lang is uitverkoren. Een “koninkrijk van priesters”.

5. Leviticus 7 – in vlammen opgaan

Leviticus 7 is misschien niet zo’n spectaculair voorbeeld als de voorgaande, maar toch de moeite waard om er even bij stil te staan.

“Indien het slachtoffer dat hij als offergave brengt, een gelofteoffer of een vrijwillig offer is, dan zal het op de dag waarop hij zijn slachtoffer brengt, gegeten worden, en op de volgende dag zal ook hetgeen daarvan overbleef, gegeten worden. Maar wat dan nog van het vlees van het slachtoffer overblijft, zal op de derde dag met vuur worden verbrand. 58

Als je dit zo leest, denk je misschien: ‘o, dat heeft te maken met de toestand in de woestijn. Het vlees bleef maar twee dagen goed en op de derde dag mocht er daarom niets van overblijven. Een soort uiterste houdbaarheidsdatum. Maar laten we de lijn nu eens vasthouden die we tot dusver hebben gevolgd.

Het slachtoffer moest opgaan, opstijgen … op de derde dag. Zal ik ’t nog anders zeggen? Het Lam dat geslacht was… moest (op-)staan 59. Onder de oppervlakte ligt ook hier het Paas-motief verborgen.60

6. Numeri 19 – de rode vaars

In Numeri 19 gaat het over het offer van de rode vaars. Dit is een nogal bijzonder offer. Net als zoveel van de priester- en offerdienst wordt ook dít in de Hebreeënbrief aangehaald 61. De Hebreeën-brief laat zien dat al deze zaken vervuld zijn en worden in de Here Jezus Christus.

Een vaars dat is een koe van nog geen twee jaar. Het moest een rode zijn. In het Jodendom worden momenteel ook weer rode vaarzen gefokt. Heel veel attributen liggen al klaar voor als straks de offerdienst hersteld gaat worden. Want de Joden verwachten (terecht!) dat de offerdienst weer hersteld zal worden.

Let ook nu weer op de vermelding van de derde dag.

“Hij die het lijk van enig mens aanraakt, zal zeven dagen onrein zijn. Hij zal zich op de derde dag ermee ontzondigen, en op de zevende dag zal hij rein zijn”. 62

Het gaat hier om besmetting met de dood waardoor iemand onrein werd. Hij die het lijk van een mens aanraakte werd onrein. Dat betekent niet perse dat iemand daarmee schuld had. Dat idee hebben wij vaak bij onrein. Maar iemand die onrein was was niet meer geschikt voor het heiligdom. Hij kon niet deelnemen aan de eredienst en zo. Zo iemand stond ritueel op non-actief en dat had op zich niets met schuld te maken. Een menstruerende vrouw was b.v. ook onrein maar daarom uiteraard nog niet schuldig. Er zijn tálloze voorbeelden in Leviticus en Numeri waar gesproken wordt over onreinheid zonder dat het iets met schuld te maken heeft. Dat is hier ook zo. Je kon met een lijk in aanraking komen. Dat was niet noodzakelijk een misdaad maar het maakte je wel onrein. En dan staat er: “hij zal zich op de derde dag ermee ontzondigen” 63. Op de derde dag hield de besmetting met de dood op! Gaan er al lampjes branden?

Paulus zegt “En indien Christus niet is opgewekt….dan zijt gij nog in uw zonden” 64. Want hét bewijs van de ontzondiging bij uitstek, werd geleverd op de meest gedenkwaardige derde dag ooit. Ik las deze week in het EO-blad ‘Visie’ van een predikant die zei: “er wordt veel te weinig de nadruk gelegd op de opstanding van Christus”. Hoort u het ook eens van een ander. Ik zou het duizendkoppig willen onderschrijven. Want het accent van de prediking van het Nieuwe Testament is niet het kruis – lees bijv. het boek Handelingen er maar op na. Petrus zegt dat hij getuige is van de ópstanding van Christus 65 en Paulus zegt precies hetzelfde. De opstanding geeft met terugwerkende kracht zijn betekenis aan Golgotha.

Inderdaad, Paulus predikte Jezus Christus, die gekruisigd ís 66. Dat is voltooid! En dáár begint nu juist het Evangelie! Het is in de Bijbel niet zoals in het Rooms-katholicisme waar sprake is van een kruis waar Jezus nog aanhangt, een crucifix. Wij kennen een léég kruis. En een leeg kruis is zoals een leeg graf een embleem van opstanding. “Hij is hier niet!” Hij is opgewekt!

Daarmee denigreer ik Golgotha niet. Hoe zou ik durven? “Eén stierf voor allen”. Voila. Maar tóch zegt Paulus:

“Christus Jezus is de Gestorvene, wat méér is de Opgewekte”. 67

Dat Hij leeft is méér! Dát is ook het Evangelie: Jezus Christus is opgestaan uit de doden. In 2 Tim. 2 – het is de laatste brief die Paulus heeft geschreven – lezen we “Gedenk, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt” 68. En dan staat er achter “uit het geslacht van David, naar mijn evangelie, waarvoor ik kwaad lijd”. Dat is wat Paulus “mijn evangelie” noemt.

“En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof69.

Wanneer je van deze uitspraak een positieve statement maakt, staat er niets anders dan dat de inhoud van prediking en geloof bestaat in… de opgewekte Christus. Dáár gaat het allemaal om.

Wanneer mensen het Evangelie samenvatten hoor je vaak “Ik weet dat Jezus voor mijn zonden is gestorven”. Punt. Dat is een enorme reductie van ‘het Goede Bericht’. De clou ontbreekt. Want het Evangelie is juist dat Hij opgewekt werd uit de dood. Wij hebben een levende Heer!

“Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden”. 70

Daar wordt niet gezegd: Indien u gelooft dat Hij voor uw zonden gestorven is; dat staat hier helemaal niet eens. Lees het ook maar na in het boek Handelingen. Daar wordt niet door Petrus op het tempelplein of
door Paulus op de Areopagus gepredikt, dat Jezus voor de zonden gestorven is, hoewel dat op zich absoluut waar is. Maar ík lees dat daar niet. Daar wordt getuigenis afgelegd dat Jezus is ópgestaan uit de doden.

Terugkomend op Num. 19: de ontzondiging vond plaats op de derde dag 71 en dan staat er ook “en op de zevende dag zal hij rein zijn”. Dat wordt speciaal tegen Israël gezegd. En wat is die “zevende dag”? Daar zit, denk ik, een verwijzing in naar de sabbatdag die voor Israël zal aanbreken; het Vrederijk. Dat is de zevende dag bij uitstek, juist voor Israël. Ik denk dan weer aan de Hebreeën-brief waar gesproken wordt over de sabbatsrust die overblijft voor het volk van God. “Laten wij er dus ernst mede maken om tot die rust in te gaan” 72. In die sabbatsrust, in die zevende dag zal Israël daadwerkelijk rein zijn. Waarom? Vanwege de ontzondiging op de “derde dag”!

Met die “derde dag” en de “zevende dag” is trouwens ook een link te leggen naar het begin van het Evangelie naar Johannes. In hoofdstuk één lees je drie keer van “de volgende dag” 73. En dan staat er in Joh. 2:1 “en op de dérde dag was daar een bruiloft” en wanneer je dit natelt blijkt dat deze “derde dag” eigenlijk de zevende dag van een reeks is. Vanuit profetisch perspectief is dat weer zo’n eigenaardig fenomeen. Want wanneer je de Bijbelse geschiedenis verdeelt in millennia (duizendtallen van jaren) dan krijg je ongeveer het volgende plaatje te zien. Van Adam tot Abraham is 2000 jaar. Vervolgens is de periode van Abraham tot Christus opnieuw 2000 jaar. En vanaf toen begon onze huidige jaartelling te lopen en die is opnieuw de 2000 genaderd. En indachtig wat Petrus in zijn tweede brief schrijft 74 zijn er dus momenteel ongeveer zes dagen van duizend jaar voorbij. Oftewel: de zevende dag staat op het punt aan te breken! En de zevende dag is de dag van de sabbat. En is dat niet de beroemde “dag des Heren”? En bovendien -hoe kan het ook anders?- een dag die volgens Openbaring 20 óók weer 1000 jaar zal duren.

Maar nu komt het. Wanneer we rekenen vanaf Israëls terzijdestelling in de eerste eeuw van onze jaartelling… dan blijkt de zevende dag identiek te zijn aan de derde dag! De zevende dag is in zekere zin dus ook de derde dag. Op die dag zal er een bruiloft zijn. En wat voor één! Wanneer je Hosea leest dan ontdek je dat God Zijn oude volk opnieuw zal huwen. “Ik zal u Mij tot bruid werven voor eeuwig” 75. Het is werkelijk schitterend wanneer je met dít in gedachte ‘de bruiloft te Kana’ leest.

7. Jozua 1 – de Jordaan

Op de derde dag gaat de ark door de Jordaan.

“Toen beval Jozua de opzieners van het volk: Gaat midden door de legerplaats en beveelt het volk aldus: bereidt u teerkost, want binnen drie dagen zult gij de Jordaan hier overtrekken om bezit te gaan nemen van het land, dat de HERE, uw God, u tot een bezitting geven zal”. 76

“Binnen drie dagen”. Die uitdrukking komen we bijv. ook tegen in Johannes 2. Daar zegt de Here Jezus op het tempelplein “Breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem doen herrijzen” 77. Dat werd toen volkomen verkeerd opgevat omdat men dacht dat Jezus het had over het tempelcomplex waar Hij Zich op dat moment bevond. Maar niettemin was het wel een waarheid. Die uitspraak speelt ook later een belangrijke rol in het proces dat vlak vooraf ging aan Zijn kruisiging. Toen werden er getuigen opgeroepen waarvan er één zei: “Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel Gods afbreken en binnen drie dagen opbouwen” 78. Binnen drie dagen; deze uitdrukking staat in het Nieuwe Testament voor de tijd van Kruis tot Opstanding.

In Jozua 1 lees je deze uitdrukking met betrekking tot de doortocht door de Jordaan. Binnen die drie dagen zal Israël de tocht door de Jordaan maken en een nieuw begin maken in het beloofde land. Want dat is het eigenlijk. De Jordaan is een grens en als je daar over bent dan ben je in het beloofde land. Vanouds is de Jordaan dan ook een symbool van de dood: de doods- Jordaan waar je doorheen moet om in het beloofde land te komen.

Het was niet voor niets dat Johannes juist in de Jordáán doopte 79. Waarbij de doop zo’n prachtig beeld is van ondergaan in het watergraf en van daaruit weer oprijzen.

En het was óók niet voor niets dat Naäman juist in het troebele water van de Jordaan zich moest onderdompelen om daar weer als herboren uit te voorschijn te komen 80.

8. Jozua 3 – de doortocht door de Jordaan

“Toen stond Jozua des morgens vroeg op”.81

Jozua, dat is de Hebreeuwse vorm van de Griekse naam Jezus. Jehoshua. “Toen stond Jehosjua des morgens vroeg op”. Denkt u dan ook niet meteen aan die andere Jehosjua die des morgens vroeg opstond?

“En hij en al de Israëlieten braken op van Sittim en kwamen tot aan de Jordaan, waar zij overnachtten, (dat is de tweede dag) voordat zij overtrokken (de derde dag)… Na verloop van drie dagen gingen de opzieners de legerplaats door en zij gaven het volk dit bevel: Zodra gij de ark des verbonds van de HERE, uw God, ziet en de levitische priesters, die haar dragen, dan zult gij ook van uw plaats opbreken en achter haar aan trekken”.82

Hier wordt gesproken over de ark van het verbond, die Israël moest navolgen. Eerst moest de árk door de Jordaan. Wat betekent nu die ark? Waar wijst de ark op? Laten we daar eens wat uitvoeriger op ingaan.

9. excurs: de ark van het verbond (Hebr.9:4,5)

De ark was het centrum van heel Israëls eredienst. De ark, daar draaide alles om. De ark moest men navolgen. De ark was de plaats waar God contact had met het volk. Je leest ook dat God van tussen de cherubim tot Mozes sprak 83. Die cherubim stonden met uitgespreide vleugels boven de ark.

Het woord ark, dat is in het Hebreeuws het woordje ‘aron’ en dat betekent een kast, een kist. De eerste keer dat deze uitdrukking voorkomt is in het laatste vers van Genesis en daar wordt het gebruikt voor de lijkkist van Jozef. Dat is hetzelfde woord. Daarna in het Oude Testament is het de aanduiding voor “de ark des Heren”, ofwel “de ark van het getuigenis” of “de ark van het verbond”. Het is maar hoe je het zeggen wilt.

In de Hebreeënbrief gaat de schrijver in op alles wat er in de tabernakel stond.

“… de ark des verbonds, rondom met goud overtrokken, waarin zich bevonden een gouden kruik met het manna, de staf van Aäron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds; daarboven waren de cherubs der heerlijkheid, die het verzoendeksel overschaduwden; hierover kunnen wij nu niet in bijzonderheden treden.” 84

Omdat de schrijver toen “niet in bijzonderheden kon treden” zullen wij dat dan nu eens voor de gelegenheid doen? Er zit zo ontzettend veel in, vooral natuurlijk met het oog op de diepere betekenissen. Want laat het duidelijk zijn: de schrijver van de Hebreeën-brief laat zien dat alles in het Oude Testament – of het nu een bepaald iemand was zoals Melchizedek, of rituelen of de offerdienst of bepaalde voorwerpen – álles blijkt op de een of andere manier vooruit te wijzen naar één Persoon: Jezus Christus.

De schrijver had een heleboel te vertellen over Melchizedek en over de offerdienst en hij zou nu ook in bijzonderheden kunnen treden over de ark. Maar omdat dit hem te ver van zijn onderwerp zou voeren deed hij het niet. Wat hij o.a. wél vermeldt is dat de “ark des verbonds rondom met goud was overtrokken”. Niet alleen met goud overtrokken maar ze had zelfs een gouden kráns, zo lees je in de Staten Vertaling 85. Een gouden kroon lees je in de King James-vertaling. De ark was dus werkelijk met goud gekroond! Terecht toch? “Kroont Hem met gouden kroon”!.

Die ark was een voorwerp met een gouden kroon en helemaal met goud overtrokken. Het was weliswaar van acasia- (oftewel sittim-)hout gemaakt, maar overtrókken met goud.

Goud is een beeld van onvergankelijkheid. Goud roest namelijk niet. Goud is een edelmetaal. Het laat zich niet verbinden met zuurstof. Goud wordt niet ontoonbaar gemaakt door “mot of roest”. Goud is een beeld van Gods heerlijkheid.

Eerder in de Hebreeënbrief lees je van de Here Jezus en Zijn “lijden des doods” 86. Maar nu is Hij “met eer en heerlijkheid gekroond”! Hij is als het ware met goud gekroond en overtrokken. Aanvankelijk was de ark slechts van acasiahout. Een soort doodskist. Zoals ook de Heer stierf aan het hout. Maar thans is Hij met goud overtrokken. “Gekroond met eer en heerlijkheid”.

De ark is in elk opzicht, in alle details een beeld van Christus Jezus die opgewekt is uit de doden. Daarom geen lijkkist, maar een kist waarin juist het Léven tentoongesteld wordt. Het Leven dat de dood heeft overwonnen. Dat blijkt ook uit de “gouden kruik met het manna” dat zich daarin bevond. De betekenis van het manna wordt door de Here Jezus in Johannes 6 uitgelegd. Hij zegt: “Ik ben dat brood des levens” 87. Wat de Here Jezus doet is niets anders dan typologische uitleg geven van wat er ooit met het volk Israël in de woestijn was gebeurd. Die kregen brood uit de hemel. En Hij zegt dan eigenlijk: dat brood van toen is een voorstelling van wat Ik ben. Hij werd ook niet voor niets geboren in Beth-lehem, wat ‘huis van brood’ betekent.

Dat levende brood, dat manna uit de hemel dat werd bewaard in een gouden kruik. In de Bijbel lees je vaak over áárden kruiken. Een aarden vat is een beeld van vergankelijkheid. Een aarden vat is broos en breekbaar. Paulus zegt: “wij hebben een schat in aarden vaten”. 88

Hier wordt gesproken van manna in een góuden kruik. Als een aarden vat een beeld is van een vergankelijk lichaam dan is een gouden kruik een uitbeelding van een onvergankelijk lichaam. En vandaar dat het verwijst naar het lichaam van de Opstanding, want dat is onvergankelijk. Opgewekt in onvergankelijkheid, eer en in heerlijkheid, zegt Paulus 89. Dáár is die gouden kruik een beeld van. Van Hem die is opgewekt uit de doden.

In de ark was ook “de staf van Aäron, die gebloeid had”. Die staf was weliswaar een dood ding maar bracht dan toch maar leven voort. Amandelbloesem namelijk. Dat dit ook weer van alles met de lichtgevende kandelaar te maken heeft 90 en met God die waakt over Zijn Woord 91 laten we nu maar even rusten. De staf bracht léven voort waardoor de hogepriester werd aangewezen.

Wie moest de hogepriester zijn? God had Zijn keus al gemaakt, maar die werd betwijfeld door Israël en dan zegt God: Ik zal de hogepriester van Mijn keuze aanwijzen. Dat wordt dan gedemonstreerd door de staf die leven voortbrengt. Zo wordt de hogepriester aangewezen 92. Later zou de Hebreeënbriefschrijver zeggen, dat de ware Melchizedek, Priester is “krachtens een onvernietigbaar leven” 93. In de Staten Vertaling staat “niet naar de wet des vleeschelijken gebods”, dat wil zeggen: niet vanwege afkomst van Levi of zo. Nee, Hij is Hogepriester krachtens “onvernietigbaar leven”. Door Zijn opstanding uit de dood. Daarom is Hij Hogepriester. Dat is ook wat de geschiedenis van Num. 17 uitbeeldt. Hij werd aangewezen als de ware hogepriester omdat zijn staf bloeide.

Je zou zelfs kunnen zeggen dat een staf sowieso een beeld is van opstanding. Ik denk aan Psalm 23. Daar is een regel dat luidt: “zelfs al ga ik door een dal van schaduwen des doods, Uw stok en Uw staf vertroosten mij ” 94. Wat zou je vertroosten als de dood z’n schaduwen vooruit werpt? De staf, want die verwijst naar de opstanding! Als je zwak bent heb je een staf nodig om op te staan! En als je staande wilt blijven heb je ook een staf nodig. Daar kun je dan op leunen.

En dan denk ik weer aan een voorval i.v.m. Jakob. Je leest van Jakob dat hij beloften geeft aan zijn zonen “leunende op het uiteinde van zijn staf” 95. Hij sprak woorden over de laatste dagen. Over wat zijn zonen zou “wedervaren” 96 en waartoe ze bestemd waren. Hij spreekt dan een machtige profetische rede uit terwijl hij op het uiteinde van zijn staf leunt. Daar zit een diepe gedachte achter. Jakob kon dit alles uitspreken doordat hij zijn vertrouwen gesteld had op de opstanding. Daar rustte hijzelf op maar daarop berusten ook de woorden die hij uitsprak.

Ongetwijfeld zijn er nog veel meer voorbeelden van staven die dit zelfde principe demonstreren. Bijv. de staf van Aäron 97 die al eerder levend was geworden en een slang werd. Of de staf waarmee Mozes op de rots sloeg 98 waardoor er lévend water voor het volk tevoorschijn kwam. Of de opgerichte (!!) staf die zorgde voor de overwinning 99. Of wat dacht u van de staf van Elisa die hij op een dode jongen hield 100? En wat gebeurde er? U raadt het al: de jongen staat op! De staf is een beeld van opstanding!

Enfin, terwijl de staf dus bloeide wist Israël nog helemaal niet wie de hogepriester was. Hoewel ze het wel hadden kúnnen weten. En ze wisten ook niet van de bloeiende staf. Dat was Israël onbekend. Het was donker. En ze konden ook niet kijken in het heiligdom. Pas toen die staf uit het heiligdom kwam, zag Israël het. Je zou zo het commentaar van de Hebreeënbrief-schrijver er naast kunnen leggen. Want die Hogepriester bevindt Zich momenteel in het heiligdom en het wachten is op het moment dat Hij uit het hemels heiligdom zal komen ten aanschouwen van het hele volk.

Het is nu nacht. Het licht der wereld is weg 101. Het is nacht in deze wereld, maar niettemin, de staf in het heiligdom bloeit. En de Hogepriester is in het hemels heiligdom. En daar is ook een Ark onttrokken aan het gezicht. Niemand ziet Hem. Maar Hij is er! In het binnenste heiligdom. En dáár gaat het om!

Wat lag er nog meer in de ark? De tafelen van het verbond. Ook wel genoemd “het getuigenis” 102. De wet in het binnenste. Dat was overigens het twééde stel. Het eerste stel was al aan diggelen gegaan voordat het ook maar enige dienst had gedaan 103. “Hij heft het eerste op, om het tweede te laten gelden” 104. Niet het eerste verbond maar het tweede verbond. Dat is blijvend. Niet het eerste stel tafelen maar het tweede stel tafelen. Toen het eerste stel tafelen opgelegd werd aan het volk, brak het meteen aan diggelen. Dat is daarmee eigenlijk ook symbolisch voor het oude verbond. Wanneer de wet aan de mens wordt opgelegd breekt het onherroepelijk stuk. Vandaar dat het tweede stel stenen tafelen gelegd moest worden in de ark. Daar was het veilig. Ik denk dan aan de Messiaanse woorden: “Uw wet is in Mijn binnenste” 105.

Dan staat er nog “daarboven waren de cherubs der heerlijkheid” 106, die het verzoendeksel overschaduwen. Paulus zegt van Christus “dat God Hem voorgesteld heeft als zoenmiddel door het geloof” 107. In het Grieks staat er “hilasterion”, d.w.z. verzoendeksel. Daar staat dus zwart op wit dat het verzoendeksel niets anders is dan een voorstelling van Christus. Het verzoendeksel verwijst naar “het bloed des kruizes”.

“door het bloed zijns kruizes, álle dingen weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is”. 108

Alles, heel de schepping… verzoend door het bloed des kruizes! De tragiek is echter dat bijna niemand dit wil geloven… ‘O, dat is gevaarlijk, dat is Alverzoening’ hoor je dan. Dat schijnt zo ongeveer als vloeken in de kerk te zijn. Maar ik kan het ook niet helpen dat Paulus spreekt van ‘de verzoening van het al’. Dezelfde Paulus die zegt dat hij met God verzoend werd toen hij nog een vijand was 109. Verzoening is Gods werk. Hij maakt vijanden en vervreemden tot liefhebbers. Dat geldt voor alle mensen, wat zeg ik, voor ieder schepsel! De losprijs is betaald voor iedereen 110. Elk mens is Zíjn eigendom. Hij is Heer en Redder van de hele wereld! 111 Alleen de meesten weten het nog niet. Maar ja, wie vertelt ze dat ook? De kerken? Die ontkennen of betwijfelen het juist…

10. Jozua 3 de doortocht door de Jordaan (II)

We keren eindelijk weer terug. Terug naar de ark die als eerste door de Jordaan ging 112. De ark – die dus een beeld is van de opgewekte Christus – moest men navolgen. Ze ging door de Jordaan en zou er aan de andere kant weer uit opstijgen. Wat dus een overduidelijk beeld is van Christus Die de dood inging en daaruit weer opstond. En wel aan de spits. Men moest namelijk de ark navolgen. Later wordt het ook zo uitgelegd. Als er stenen worden opgericht in het midden van de Jordaan dan lezen we:

“wanneer uw kinderen later vragen: Wat hebben deze stenen voor u te betekenen? Dan zult gij tot hen zeggen: Dat de wateren van de Jordaan afgesneden werden voor de ark van het verbond des HEREN; toen deze door de Jordaan trok, werden de wateren van de Jordaan afgesneden”. 113

Het water werd afgesneden vanwege de ark die als eerste door de Jordaan ging. Er is nog iets opvallends:

“het water, dat van boven afkwam, bleef staan; het rees op als een dam, zeer ver weg BIJ ADAM, de stad”. 114

Vanaf Adam wordt er dus een weg gebaand door de Jordaan. Vanaf Adam wordt een weg door de doods-Jordaan gemaakt. Het plaatsje schijnt niet meer te vinden te zijn op de kaart, maar ik hoef het ook niet te vinden want de betekenis in bééld ligt zó voor het grijpen…

Even terzijde: de naam Jordaan komt van ‘jor’ en dat betekent ‘afdaling’ en ‘daan’ verwijst naar de plaats Dan dat in het noorden van Israël lag. Dat is waar de Jordaan ontspringt en vervolgens afdaalt naar het zuiden. Richting (jawel)… de Dode Zee. Het diepste plekje op aarde. “Afdalend vanaf Dan”, dat is de Jordaan.

En dan lees je dat Israël de ark gaat navolgen.

“dan zult gij ook van uw plaats opbreken en achter haar aan trekken,. Er zij echter tussen u en haar een afstand van ongeveer tweeduizend ellen lengte”. 115

Israël moest de ark navolgen. Israël moest dezelfde weg gaan. In beeld: Israël wordt opgeroepen om haar Messias na te volgen. Maar… op afstand. Ze volgden de ark niet op de voet, maar op een afstand die voor Israël heel bekend is geworden. Het is nl. een sabbatsreis. Tweeduizend ellen is een sabbatsreis. In onze maten is dat ongeveer een kilometer want een el is zo’n 50 cm.

In ‘Het Boek’ lees je in Joz. 3:4 “een krappe kilometer”. Dat is bijzonder attent van de vertalers, alleen vrees ik dat iets héél belangrijks je dan ontgaat… want dat zit ‘m nu juist in die tweeduizend.

Overigens staat nergens expliciet in de Bijbel vermeld dat een sabbatsreis tweeduizend ellen is. Het wordt als bekend verondersteld. ‘Handelingen’ spreekt over een “sabbatsreis” als afstand tussen de Olijfberg en Jeruzalem 116. En dat klopt wel. Die afstand is inderdaad ongeveer één kilometer. In Numeri wordt gesproken over tweeduizend ellen als maat voor de weidegrond die priesters toegewezen kregen 117. Die maat van tweeduizend ellen vind je dus vaker.

In Hosea 6 lees je in vers twee dat Israël na twee dagen zal herleven. D.w.z. Israël gaat dezelfde weg als haar Messias. Het zal ook na twee dagen herleven. Wat betekent dat nu? Ik denk dat de ‘missing link’ in 2 Petr.3:8 te vinden is, waar staat dat voor de Heer één dag is als duizend jaar en duizend jaar als één dag. Zo rekent de Heer.

Dus als er staat dat Israël na twee dagen zal herleven 118 dan betekent dat óf niets, óf het betekent dat Israël na ongeveer tweeduizend jaar tot nieuw leven komt. Israël volgt wel degelijk haar Messias, maar op een afstand. Op een afstand van ongeveer tweeduizend….

“En de HERE zeide tot Jozua: Op deze dag zal Ik beginnen u groot te maken in de ogen van geheel Israël, opdat zij weten dat Ik met u zal zijn, zoals Ik met Mozes geweest ben”. 119

Wow! Wanneer zal Jehoshua groot gemaakt worden voor de ogen van geheel Israël? Op een heel speciale dag. Op de derde dag!

11. 2 Koningen 20 – Hizkia

In 2 Kon. 20 vinden we de geschiedenis van Hizkia. Dit is een fraai voorbeeld van hoe opstanding ten derde dage volstrekt “naar de Schriften” is.

“In die dagen werd Hizkia ten dode toe ziek… Keer terug en zeg tot Hizkia (wordt tot de profeet Jesaja gezegd), de vorst van mijn volk: zo zegt de HERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord. Ik heb uw tranen gezien; zie Ik zal u gezond maken, op de derde dag zult gij opgaan naar het huis des HEREN”.

En dan vraagt Hizkia:

“Wat is het teken, dat de HERE mij gezond zal maken en dat ik op de derde dag zal opgaan naar het huis des HEREN?” 120

Dan lees je die heel merkwaardige geschiedenis van de schaduw die tien treden terugtreedt. Hizkia is ten dode toe ziek. Zoon van David … koning van Israël… die onder luid geroep bidt tot God en God verhoort hem… Ik hoop dat u merkt dat ik ’t nogal dubbelzinnig formuleer. In Hebreeën lezen we:

“Tijdens zijn dagen in het vlees heeft Hij gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen geofferd aan Hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij is verhoord uit zijn angst”. 121

God hoorde Hem en heeft Hem opgewekt uit de doden. Hizkia was doodziek, maar hij werd hersteld. Hij stond (bij wijze van spreken) op uit de dood. Hij werd weer als herboren. Hij kreeg nieuw leven in zijn lichaam en hij ging op naar het huis des Heren. Op de derde dag.

En weet u dat het huis des Heren een beeld is van het hemels heiligdom waar de Heer momenteel inderdaad verkeert? Een koning die ingaat in het heiligdom doet al gauw denken aan een priester natuurlijk. Weliswaar was de combinatie koningschap-priesterschap voor Hizkia onmogelijk maar voor dè Zoon van David bepááld niet. Die is momenteel in het Heiligdom en naar officiële maatstaven behalve Koning óók Priester. “Krachtens onvernietigbaar leven”, stelt de Hebreeën-brief plechtig vast. Koning-Priester naar de ordening van Melchizedek.

12. Esther 5 – de gouden scepter

“Op de derde dag nu hulde Esther zich in een koninklijk gewaad en ging staan in de binnenste voorhof van het paleis des konings tegenover de koningszaal, terwijl de koning gezeten was op zijn koninklijke troon in de koningszaal tegenover de ingang der zaal. Toen de koning koningin Esther in de voorhof zag staan, won zij zijn genegenheid en de koning reikte Esther de gouden scepter toe, die hij in zijn hand had; Esther kwam daarop nader en raakte de spits van de scepter aan. Daarop zeide de koning tot haar: Wat hebt gij, koningin Esther, en wat is uw wens? Al was het de helft van mijn koninkrijk – het zal u gegeven worden”. 122

Wederom op de dérde dag. En opnieuw wil ik de link leggen met de reeds besproken staf. Want een scepter is gewoon (nou ja, gewoon) een staf. Een koningsstaf. En op de scepter is dus van toepassing wat al eerder over de staf is gezegd. Het verwijst naar opstanding. Dus die derde dag hoeft ons niet zo heel erg te verbazen. Bovendien was het een góuden scepter. En wat zei ik al eerder over goud? Dat het een beeld is van onvergankelijke heerlijkheid. Een gouden scepter is daarmee een beeld van een altoos levende Koning.

Wat hier gebeurt in Esther 5 is een omkeer in het boek. Want aan Esther wordt genade bewezen zodat de geschiedenis een wending krijgt. Wat Esther deed viel niet mee want het naderen van de koning kón haar dood betekenen. Maar de gouden scepter werd haar aangereikt. Op de derde dag. Genade werd haar bewezen.

“opdat, gelijk de zonde als koning heerste in de dood, zo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid ten eeuwigen leven door Jezus Christus, onze Here”. 123

De Koning is opgestaan uit de doden. Hij leeft! En Hij leeft onvergankelijk en sindsdien zit genade op de troon. Genade heerst. Dat is wat Esther op deze derde dag ontdekte.

13. Hosea 6 – opstanding op de derde dag

Hosea 6 is de meest expliciete profetie in het Oude Testament over opstanding uit de dood ten derde dage. Inmiddels hebben we al heel wat keren naar deze Schriftplaats verwezen.

Het was in eerste instantie een beetje moeilijk, want als je het goed leest, dan blijkt het hier niet te gaan over Christus, maar over Israël. Maar inmiddels zijn wij wel zo wijs geworden, dat dit in dit verband niet een al te groot verschil is. Want Israël vólgt haar Messias in de opstanding. Gewoon door de Jordaan, bij wijze van spreken. Ook op de derde dag; alleen praat je dan niet meer over een dag van 24 uur.

Tussen twee haakjes: in de Bijbel bestaat een dag sowieso niet uit 24 uren maar “er gaan twáálf uren in een dag” zegt de Here Jezus 124. “God noemde het licht dag” 125. Vandaar ook dat naar Bijbelse maatstaven een dag eindigt in de avond, wanneer het donker wordt.

“Ik, Ik zal verscheuren en heengaan. Ik zal wegnemen, zonder dat iemand redden kan. Ik zal heengaan, Ik wil wederkeren tot mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en mijn aangezicht zoeken; wanneer het hun bang te moede is, zullen zij verlangend naar Mij uitzien”. 126

Hier zegt de Heer: Ik zal terugkeren naar Mijn plaats en Ik zal Mij voor hen verbergen, maar dat doe Ik totdat. Dat betekent dat Hij Zich weer aan hen bekend zal maken, uit de verborgenheid zal treden, openbaar zal worden; of nog anders gezegd: uit het hemels Heiligdom zal komen. Wanneer zij in een benarde positie zullen zijn en zij zeer “verlangend naar Hem uitzien”.

Daar zit zelfs een datering aan vast. Dát is het meest opmerkelijke van deze Schriftplaats. Weliswaar een cryptische, maar niettemin een datering. Want, staat er:

“Komt, laat ons wederkeren tot de HERE ! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derden dage zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn aangezicht. Ja, wij willen de HERE kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dageraad is zijn opgang” 127.

Net zo zeker als de zon opkomt, zo is Zíjn opgang. Zodat de zonsopgang wordt vergeleken met de komst van de Heer Zelf. M.a.w. bij de aanvang van de derde dag zal Hij komen. Net zoals de Here Jezus ooit op de derde dag “des morgens vroeg” opstond, zó zal ook Israëls wedergeboorte plaatsvinden aan het begin van de derde dag. Voorzichtigheid met het noemen van jaartallen in dit verband is zeker op z’n plaats, maar vinden we hier geen overduidelijke chronologische aanwijzing?

Als je een Bijbels antwoord wilt geven op de vraag wanneer de HERE komt, kun je altijd met een gerust hart zeggen: Ten derden dage. Dan heb je geen wóórd verzonnen. “Dán komt Hij tot ons”. Dan komt Hij tot Israël, om precies te zijn. En voor Israël zal dat betekenen “leven uit de doden” 128. Het zal zijn op de derde dag. Het zal niet alleen herleving voor Israël betekenen maar ook de terugkeer van Hem, die Zich tot dusver verborgen hield. Van Hem die is teruggekeerd naar Zijn plaats, de hemel. Israël zal – om zo te zeggen – inmiddels z’n les geleerd hebben en de Ark, haar Messias gaan volgen. Op een vastgestelde afstand …

Wist u trouwens dat Luther reeds in zijn tijd dit fenomeen van de dagen van duizend jaar ook erkende? Hij verdeelde de wereldgeschiedenis vanaf Adam in zes dagen van duizend jaar en meende dat de dag des Heren daarna zou aanbreken. Dus Luther had óók een idee van wanneer de Heer ongeveer zou terugkeren. Dat maakte hem niet al te veel uit want hij plantte z’n boompje toch wel, zoals u weet.

14. Jona & de derde dag

Jona is een prachtig type van Israël dat op de derde dag haar taak en missie in de wereld zal gaan uitvoeren, zoals we iets soortgelijks ook in Hosea zagen.

“En de HERE beschikte een grote vis om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van de vis drie dagen en drie nachten”. 129

En wat zegt de Here Jezus?

“Toen antwoordden Hem enige der schriftgeleerden en Farizeeën en zeiden: Meester, wij zouden wel een teken van U willen zien. Maar Hij antwoordde hun en zeide: Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken, maar het zal geen teken ontvangen dan het teken van Jona, de profeet. Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen in het hart der aarde zijn, drie dagen en drie nachten”. 130

Jona is dus niet slechts een type van Israël maar volgens déze uitspraak primair van de Zoon des Mensen, de ‘Ben Adam’, dat is de Erfgenaam van Adam. Zoals Jona “drie dagen en drie nachten” in de buik van de vis was zó zou ook de Zoon des Mensen diezelfde periode “in het hart der aarde zijn”. De hier genoemde termijn heeft al heel wat hoofdbrekens opgeleverd voor de uitleggers. De vráág is natuurlijk hoe de hier genoemde tijdspanne in overeenstemming is te brengen met een begrafenis op de veronderstelde late vrijdagmiddag en een verrijzenis in de vroegte van de zondagochtend. Dat zijn toch niet drie nachten? Sommigen stellen dat dit een Hebreeuws idioom is voor drie etmalen. Een deel van vrijdag, de hele zaterdag en een deel van zondag. Zou het?? Veel logischer lijkt míj dat Jezus niet begraven werd op vrijdag maar tijdens zonsondergang op donderdag. Toen de dag inmiddels voorbij was. Waarna Hij de donderdagnacht, vrijdagnacht en zaterdagnacht in het graf lag. Drie nachten dus. En vervolgens op de derde dag, de dag na de sabbat, opstond uit de doden.

Hoe het ook zij, Jona’s verblijf in de doodswateren van de zee verwijst volgens Jezus Zélf naar Zijn eigen verblijf in het graf. En zoals Jona op de derde dag uit de wateren tevoorschijn kwam zó is ook de Here Jezus op de derde dag uit de dood tevoorschijn gekomen.

Hebt u wel eens het liedje gezongen ‘Jonas in de wallevis’? En hebt u zich ook wel eens afgevraagd waarom het dan eindigt met ‘van je één… twee…DRIE!!’? Voor kinderen is dit liedje juist zo leuk om wat er dán gebeurt. Want bij de ‘drie’ komt de grote sensatie! En zo was het ook bij Jona(s). De grote gebeurtenis vond plaats op de derde dag.

15. Ten slotte

We zijn aan het einde gekomen van een speurtocht door het ‘Oude Testament’. Twaalf Bijbelhoofdstukken zijn de revue gepasseerd waarin de frase ‘de derde dag’ een rol speelt. En we kunnen aan het einde van onze zoektocht niet anders dan Paulus’ bewering in 1 Kor.15:4 volkomen bevestigen. De opstanding van Christus op de derde dag is inderdaad geheel “náár de Schriften”. Niet slechts naar de Schrift maar naar de Schriften. Sterker: op álle plaatsen in de Tenach waar sprake is van ‘de derde dag’, verwijst dit bedekt naar wat er rond het jaar dertig van onze jaartelling plaats gevonden heeft in de hof van Arimathea. Naar de weggewentelde steen. Het is dít historische feit dat zonder enige twijfel de kern is van ‘het Goede Bericht’. Het Evangelie dat een Kracht Gods is!

  1. 1 Kor.15:4
  2. Hand.22:7(b)
  3. Hand.2:30
  4. Hand.13:33
  5. Hand.13:34 en Psalm 2:7
  6. Luk.24:25-27
  7. Luk.24:32,45
  8. Gen.1:9-13
  9. Gen.1:3
  10. Gen.1:6-8
  11. Gen.1:10
  12. Math.3:16
  13. Ex.12:2
  14. Ex.2:10
  15. Gen.1:11
  16. Deut.11:21; Job.28:24
  17. Ps.119:90
  18. Hab.3:6
  19. 1 Sam.2:10
  20. Gen.22:1-4
  21. Gen.22:5
  22. Hebr.11:17-19
  23. B.v. Ex.29:18
  24. Math.27:46
  25. Lev.6:11
  26. Hebr.13:12
  27. Gal.3:13
  28. Gen.22:2
  29. Hebr.11:18
  30. Gen.28:10-22
  31. Gen.28:17,18
  32. Gen.22:15-19
  33. Gal.3:16
  34. 1 Kor.15:22-28
  35. 1 Kor.15:45
  36. Luk.15:4
  37. 1Tim.2:4 en 1Tim.4:10. Zie ook in dit verband Rom.5:18.
  38. Om dit te verstaan, dient men zich wel te realiseren dat ‘eeuw-ige tijden’ (2Tim.1:9) in de Schrift zowel een begin als een einde hebben. Het ‘eeuwige oordeel’ is niet eindeloos maar houdt verband met ‘eeuwen’, tijdperken.
  39. Rom.8:32
  40. Gen.40:20-23
  41. Gen.41:1
  42. De gevangenis is kennelijk het andere huis van Potifar; vergl. Gen.39:1 en 40:3
  43. Kol.3:3
  44. Hebr.2:8
  45. Efeze 3 vanaf vers 1.
  46. Hand.28:30
  47. Ex.19:6
  48. Ex.19:3-6
  49. 1Petr.2:9
  50. Openb.1:6
  51. Gal.2:7-9
  52. Ex.19:3
  53. Ex.19:10
  54. Ex.19:16
  55. 2Petr.3:8
  56. Hosea 6:2
  57. Ex.19:16
  58. Lev.6:16,17
  59. Openb.5:12
  60. Een zelfde gedachte vind je trouwens ook in Lev. 19:6.
  61. Hebr.9:13
  62. Num.19:11,12
  63. Num.19:12
  64. 1Kor.15:17
  65. Hand.1:22
  66. 1Kor.2:2
  67. Rom.8:34
  68. 2Tim.2:8 In het origineel staat het woordje “dat” niet. Dus: gedenkt Hém die uit de doden opgewekt werd.
  69. 1Kor.15:14
  70. Rom.10:9
  71. Num.19:12
  72. Hebr.4:11
  73. Joh.1:29,35,44
  74. 2Petr.3:8
  75. Hosea 2:18
  76. Jozua 1:10,11
  77. Joh.2:19
  78. Math.26:61
  79. Math.3:6
  80. 2Kon.5
  81. Jozua 3:1
  82. Jozua 3:2,3
  83. o.a. Num.7:8,9
  84. Hebr.9:4,5
  85. Ex.2511
  86. Hebr.2:9
  87. Joh.6:35
  88. 2Kor.4:7
  89. 1Kor.15:42,43
  90. Ex.25:33,34
  91. Jer.1:11,12
  92. Num.17
  93. Hebr.7:16
  94. Psalm.23:4
  95. Hebr.11:21
  96. Gen.49:1
  97. Ex.7:10
  98. Num.20:11
  99. Ex.17:8-16
  100. 2Kon.4:29
  101. Joh.9:5
  102. Ex.25:16
  103. Ex.32:19
  104. Hebr.10:9
  105. Vergl. Ps.40:9 en Hebr.10:5-7
  106. Hebr. 9:5; Ex. 25:18-20
  107. Rom.3:25
  108. Kol.1:20
  109. Rom.5:10
  110. 1Tim.2:6
  111. Joh.4:42; 1Kor.10:26
  112. Joz.3:3
  113. Joz.4:6,7
  114. Joz.3:16
  115. Joz.3:3,4
  116. Hand.1:12
  117. Num.35:5
  118. Hos.6:2
  119. Joz.3:7
  120. 2Kon.20:1,5,8
  121. Hebr.5:7
  122. Est.5:1-3
  123. Rom.5:21
  124. Joh.11:9
  125. Gen.1:5
  126. Hos.5:15
  127. Hos.6:1,2
  128. Rom.11:15
  129. Jona 1:17
  130. Math.12:38-40
Delen: