1Korinthe 7:36-38 – uithuwelijken
14-05-2019 - Geplaatst door Andre PietIndien iemand veronderstelt onfatsoenlijk te zijn jegens zijn maagd (in het geval dat zij over haar hoogtepunt heen is) en verschuldigd is het zo te laten geschieden, laat hem doen wat hij wil. Hij zondigt niet. Laten zij trouwen. Maar wie in zijn hart bestendigd staat, geen noodzaak heeft maar autoriteit heeft omtrent de eigen wil en dit heeft besloten in zijn eigen hart -zijn maagd te bewaren-, hij zal wèl doen. Dus ook wie zijn maagd uithuwelijkt doet wèl en wie haar niet uithuwelijkt doet beter.
Dit zijn de lastigste verzen van dit hoofdstuk. Kennelijk richt Paulus zich tot de vader van een jonge dochter (“zijn maagd”) die voorbij de puberteit (“haar hoogtepunt”) is. Als zij verloofd is, is hij verschuldigd zijn dochter uit te huwelijken. Prima, zegt Paulus, “laten ze trouwen”.
Maar in het geval de vader niet genoodzaakt wordt door de beide verloofden en hij voldoende overwicht heeft over “de eigen wil” van zijn dochter, kan hij besluiten haar niet uit te huwelijken. Paulus noemt de eerste optie (uithuwelijken) goed maar de tweede nog beter. De achtergrond is dat uithuwelijken een zaak is van de vader. Want hij draagt de zorg voor zijn dochter over aan de bruidegom.