GoedBericht.nl logo
English Blog

8. een heerlijkheid eer de wereld was; Johannes 17:5

En nu, verheerlijk mij, U Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid die ik had bij U, vóór de wereld was.

In bovenstaande tekst uit het zogenaamde ‘hogepriesterlijke gebed’ verwijst Jezus naar de heerlijkheid die Hij bij Zijn Vader had, eer de wereld was. De gangbare lezing is dat Jezus hier bidt om terugkeer naar de heerlijkheid die Hij zich herinnert uit zijn voorbestaan. Maar deze lezing stuit op onoverkomelijke moeilijkheid dat de heerlijkheid waarom Jezus hier bidt, een geheel nieuwe heerlijkheid is. Hij werd in zijn opstanding immers gekroond met eer en heerlijkheid op grond van zijn voorafgaand lijden (Hebr.2:7-9). God heeft Hem immers uitermate verhoogd, omdat Hij Zich had vernederd tot de dood van het kruis (Fil.2:5-11). De heerlijkheid waarmee Jezus door God verheerlijkt werd, was geen terugkeer naar een heerlijkheid die Hij al had (of zelfs maar kón hebben), maar de toekenning van een geheel nieuwe heerlijkheid.

Maar als de heerlijkheid die Jezus zou ontvangen volkomen nieuw voor Hem was, hoe kan Hij dan vragen om verheerlijkt te worden met een heerlijkheid die Hij bij God reeds had, “vóór de wereld was”? Het antwoord is: voor Hemzelf zou deze heerlijkheid nieuw zijn, maar bij God had Hij die heerlijkheid al lang. Zoals Petrus zegt: Hij was tevoren gekend, vóór de nederwerping der wereld (1Petr.1:20). De heerlijkheid die aan de Zoon zou worden gegeven, had God Zich al voorgenomen voordat de wereld was en dit ook in de Schriften tevoren laten vastleggen (Luc.24:26,27).

Delen: