20. Wat te denken van Jezus’ uitspraak over “de ziel niet kunnen doden”?
En weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam doden, maar de ziel * niet kunnen doden; weest veeleer bevreesd voor Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel**.
Matteüs 10:28 NBG 51
* ziel = Grieks: psuche
** hel = Grieks: Gehenna = dal van Hinnom
Eerder (vraag 1) zagen we al dat de Schrift spreekt van stervende zielen (Ezech.18:4,20) maar ook van van dode zielen (Lev.19:28). Hoe kan hier dan sprake zijn van “de ziel niet kunnen doden”? Het antwoord is dat men op twee manieren naar de dood kan kijken. Objectief, d.w.z. vanuit het oogpunt van de achterblijvers op aarde. En subjectief vanuit het standpunt van de dode zelf. Dat is een wereld van verschil!
Voor mensen op aarde is de dood een realiteit. Maar in de beleving (> psyche) van de sterveling ‘bestaat’ de dood niet. Want sterven én opstanding vinden voor hem plaats in een fractie van één seconde. Voor wie sterft is het eerstvolgende bewuste moment, wanneer de ogen worden opgeslagen in de opstanding. De tijd tussen sterven en opstanding wordt op aarde gerekend. Voor de doden staat de klok stil, zij zijn ‘uit de tijd’.
Terug naar het bovenstaande vers. Als de discipelen als martelaar omgebracht zouden worden, zouden ze (in hun beleving – de ziel) het eerstvolgende moment ontwaken in de heerlijkheid van de toekomende eeuw. Maar zij die vanwege ongeloof omkomen in het dal van Hinnom (zie het laatste vers van Jesaja!) worden niet slechts omgebracht, maar zullen ook de glorie van de toekomende eeuw moeten missen. En wanneer zij later (= na de duizend jaren, bij de Grote Witte Troon) opstaan ten oordeel, zullen ze “de tweede dood” sterven. Voor Hem die daartoe in staat is, zou men vrezen.