16. die van God komt, heeft de Vader gezien – Johannes 6:46
Het probleem van Johannes 6:46 doet zich slechts voor in de gangbare vertalingen. Zo luidt de NBG51 vertaling hier:
Niet, dat iemand de Vader gezien heeft; alleen die van God komt, die heeft de Vader gezien.
Deze weergave is sterk ingegeven door het theologische idee dat de Zoon een bewust voorbestaan had en dingen gezien heeft bij de Vader. In de grondtekst staat echter niet: die van God komt, maar: die bij de Vader is. Dus:
Niet dat iemand de Vader heeft gezien, alleen die bij de Vader is, deze heeft de Vader gezien.
De vetgedrukte zinsnede verwijst niet naar het verleden, maar naar de tegenwoordige positie van de Zoon!
Dit vers is tevens een duidelijk voorbeeld van hoe Johannes soms tussen de regels van het verslag door, zijn eigen commentaar geeft. Vers 46 maakt geen deel uit van het citaat dat Johannes van Jezus geeft, maar is een toelichting van hemzelf. Vergelijkbaar met Johannes 3:13 waar hij midden in zijn verslag van Jezus’ gesprek met Nicodemus, zijn eigen toelichting toevoegt.
En niemand is opgestegen tot in de hemel dan degene die uit de hemel neerdaalt, de Zoon van de mens die in de hemel is.
Ook dit is een onmiskenbaar voorbeeld van hoe Johannes een voetnoot plaatst, dat onmogelijk kan slaan op de tijd dat de Zoon nog niet ten hemel was opgestegen.
Een ander voorbeeld waar Johannes, evenals in 6:46, verwijst naar de tegenwoordige positie van de Zoon, treffen we in 1:18.
Niemand heeft ooit God gezien. De eniggeboren Zoon, die in de boezem van de Vader is, die ontvouwt [Hem].
Het is de Zoon die nu in de boezem van de Vader is (want verhoogd aan Gods rechterhand), die God ontvouwt.