Ouweneel over het probleem van het kwaad
04-02-2004 - Geplaatst door Andre PietIn het laatste hoofdstuk van zijn boek ‘de schepping in het geding’ (1981) stelt dr.W.J.Ouweneel vragen aan de orde die verband houden met ‘het probleem van het kwaad’. Dat zal u als bezoeker van deze site wellicht interesseren. Ouweneel gaat, vanuit evangelisch perspectief gezien, enorm ver, en hij komt tot de volgende conclusie:
God heeft morele wezens geschapen, die in de zonden kónden vallen én dat naar Gods voorkennis ook hebben gedaan, omdat de allerbeste wereld alleen via het stadium van een moreel verdorven wereld te bereiken was. (pag. 141)
God heeft van eeuwigheid de zonde ingecalculeerd in Zijn plannen (ja, de uiteindelijke volmaakte wereld zou zonder zondeval zelfs ondenkbaar geweest zijn)… (pag. 151)
Hier stelt Ouweneel dus dat God de zonde heeft ingecalculeerd in Zijn plannen en dat voor het bereiken van de best denkbare wereld, de zondeval noodzakelijk was. In deze voorstelling behoudt God volkomen de regie en verloopt alles daadwerkelijk “naar Zijn raad”. U zult begrijpen dat ik daar van harte ‘amen’ op zeg! Ouweneel brengt ook naar voren dat de mens door te eten van de verboden vrucht pas werkelijk ook het goede leerde kennen. Zo schrijft hij:
Maar toch was het niet een ‘boom van kennis van het kwaad’ alleen: het was de boom van de kennis van het goede en het kwade’. (pag. 145)
Ouweneel betoogt dat de nieuwe wereld straks niet ’terug bij af’ zal zijn, nee, het zal een betere en zelfs de best denkbare wereld zijn, juist vanwege het voorgaande “stadium van een moreel verdorven wereld”. Ouweneel zegt het zo:
…. in de weg van de verlossing ontvangt de mens uiteindelijk oneindig veel méér dan Adam ooit verloren heeft. (pag. 141)
Geweldig dat Ouweneel deze dingen zo naar voren brengt! Het komt perfect overeen met wat de Schrift leert, en bovendien geeft het ook écht antwoord op de vraag hoe een almachtige, alwetende, algoede God een wereld kan scheppen die momenteel nog “in het boze” ligt.
Jammer, jammer echter dat Ouweneel in hetzelfde hoofdstuk weer grotendeels terugkrabbelt en bovenstaande uitspraken afzwakt en zelfs tégenspreekt. Dan schrijft hij b.v.:
Evenmin mogen we zeggen dat God de zondeval gewild of beoogd heeft (…)
ofwel een deel van Zijn raadsbesluiten zou zijn geweest. (pag. 141 en 143)… ik herhaal dat de mens niet in zonde had hóeven vallen, of dat zijn val door God bepaald zou zijn; dat gaat te ver. (pag. 145)
Met deze uitspraken wordt het hele voorgaande betoog feitelijk weer teniet gedaan. Lazen we eerst dat God “de zonde had ingecalculeerd in Zijn plannen”, hier schrijft Ouweneel het tegendeel door te ontkennen dat de zondeval “een deel van Zijn raadsbesluiten zou zijn geweest”. Dat is een tegenstrijdigheid van de eerste orde! Maar vanwaar eigenlijk Ouweneel’s terugtrekkende beweging? Waarom deinst hij terug voor zijn eigen conclusies? Ik citeer verder:
Het is dan moeilijk de gedachte te vermijden dat God dan toch op één of andere manier de auteur van het kwaad is geweest, hoe indirect ook. En dat is een gevaarlijke gedachte… (pag. 143)
Mij lijkt het juist veilig om God op Zijn Woord te geloven als Deze plechtig verklaard:
“IK formeer het licht, en schep de duisternis; IK maak den vrede én schep het kwaad, IK, de HEERE, doe al deze dingen. ”
(Jesaja 45:7)
Treft God daarmee blaam? Nee, integendeel! Het is juist Gods eer, wanneer Hij het kwaad (lees: de tegenstander) creëert met als doel om de allerbeste wereld tot stand te brengen! Overigens, God zou een doelmisser (=zondaar) zijn geweest wanneer het kwaad géén deel uit had gemaakt van Zijn plannen. En dát noem ik “een gevaarlijke gedachte”. Ouweneel vervolgt met:
Adam zou niet werkelijk vrij zijn geweest als in het raadsbesluit van God beslist was dat hij moest zondigen. En hoe zou hij dan nog verantwoordelijk gesteld kunnen worden? (pag. 143)
Dit bezwaar lijkt als twee druppels water op het bezwaar van Paulus’ opponenten in Romeinen 9. Paulus betoogt daar dat het God was die Farao’s hart verharde, opdat Hij Zijn kracht zou betonen. En dan schrijft Paulus: “Gij zult nu tot mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie heeft Zijn bedoeling weerstaan?”. En wat antwoordt Paulus op deze vraag? Hij gééft feitelijk geen antwoord. Paulus ontzegt de mens domweg het recht om God ter verantwoording te roepen.
“Maar gij, o mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt? Of heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen ter ere, het andere ter onere?”
(Romeinen 9:20,21)
Dit lijkt een wreed antwoord. Tenzij… je op de hoogte bent van de eindbestemming van héél de schepping. God weet via welk traject het einddoel bereikt kan worden en omdat Hij over ieder schepsel de vrije beschikking heeft, weerhoudt niets Hem ervan, daar ook daadwerkelijk te arriveren. Als God geen vrije beschikking zou hebben over zijn eigen creaturen (de leer van de vrije wil), dan is het in theorie mogelijk dat een groot deel van hen nooit op de door God beoogde bestemming terecht komt. En dat is inderdaad hetgeen Ouweneel (en met hem de hele christelijke wereld) leert. Over de “allerbeste wereld” van Ouweneel hangt een nimmer eindigende, inktzwarte schaduw. Het is de wereld van de hel, waarin allen definitief terecht zullen komen die niet voor God hebben gekozen. Omdat Ouweneel daaraan vasthoudt, is hij gedwongen, ondanks eerdere uitspraken, uiteindelijk weer terug te vallen op ‘de vrije wil van de mens’ en ten diepste te ontkennen dat alles verloopt “naar de raad van Gods wil”.
Tenzij we God “als GOD verheerlijken” (en dus erkenen dat er bij Hem NIETS mis gaat), zijn al onze filosofische en theologische overleggingen, gedoemd te worden verijdeld, zo leert de Schrift (Romeinen 1:21). We zien dit geïllustreerd in Ouweneel’s verhandelingen. Zolang hij uitgaat van een goede God die alles beschikt, doet hij voortreffelijke, Bijbelse en logische uitspraken over de herkomst en betekenis van het kwaad. Maar zodra hij dit uitgangspunt loslaat en zich verlaat op ‘de vrije wil van de mens’ vervalt hij in tegenstrijdigheden en eindigt zijn betoog in de duisternis van een nimmer eindigende hel…