niemand heeft ooit God gezien
09-01-2012 - Geplaatst door Andre Pietde ongeziene God
In de geschriften van Johannes wordt bij herhaling verzekerd dat niemand ooit God gezien heeft (Johannes 1:18; 1Joh.4:12). Ook Paulus spreekt van “de ongeziene God” (Kol.1:15; 1Tim1:17). En aan Mozes verklaard God:
Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven.
Exodus 33:20
Daarom bevreemdt het op het eerste gezicht dat ondanks dit duidelijke gegeven, er heel wat Bijbelse voorbeelden te noemen zijn, waar we wél lezen dat God aan mensen verscheen. Denk aan de verschijning bij de brandende braamstruik waar JAHWEH tot Mozes spreekt (Ex.3:4). Maar onmiddelijk moeten we de vraag stellen: wás het ook letterlijk God Zelf? Het antwoord is: nee, het was “de engel van JAHWEH”, zo lezen we (Ex.3:2). Ook Stefanus veronderstelt als bekend dat het een engel betrof die aan Mozes verscheen (Hand.7:30). Later verschijnt JAHWEH opnieuw en geeft via Mozes zijn wet aan het volk (Ex.19:20; 31:18 34:29). Maar was het JAHWEH zelf die verscheen en de wet gaf? Nee, zo verzekert het NT ons meerdere malen: de wet is “door bemiddeling van engelen” aan het volk gegeven (Hand.7:53; Gal.3:19; Hebr.2:2). Vervolgens lezen we dat JAHWEH het volk zichtbaar voorging gedurende de woestijnreis. Maar was dát dan JAHWEH Zelf? Nee, ook hier was het zijn engel die Hij had daartoe had gezonden (Ex.23:20-23; Richt.2:1).
nog meer voorbeelden
Niet alleen in de dagen van Mozes zien we dit fenomeen. Ook eeuwen daarvoor, in het boek Genesis. Zo verneemt Abraham bij ‘de binding van Isaak’ een stem die zegt:
Strek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet IK, dat gij godvrezend zijt, en uw zoon, uw enige, MIJ niet hebt onthouden.
Gen.22:12
De wijze waarop Abraham wordt aangesproken, lijkt zondermeer te suggereren dat het JAHWEH zelf was die sprak. Toch lezen we ook hier dat het “de engel van JAHWEH” was (Gen. 22:11). D.w.z. de engel sprak namens God. Zo getuigt ook Hagar van God die aan haar was verschenen (Gen.16:13). Maar het was “de engel van JAHWEH” (Gen.16:7). “De God van Bethel” (Gen.31:13) verschijnt aan Jakob, maar niet in eigen Persoon, het was zijn engel (31:11). Ook Bileam getuigt van God die hem verscheen (Num.22:38) maar ook daar betrof het Gods engel (22:35). Zo verschijnt God ook aan Gideon (Richt.6:14,22) en Manoach (Richt.13:22) maar ook in die beide gevallen was het “de engel van JAHWEH” die zich vertoonde (Richt.6:11; 13:3).
de Zoon meer dan welke engel ook
Met een grote hoeveelheid voorbeelden bewijst de Bijbel dat inderdaad geen mens op aarde ooit God gezien heeft. Waar God verscheen was dit per definitie middels een engel. Tegen deze achtergrond verstaan we Hebreeën 1, waar wordt duidelijk gemaakt dat de Zoon van God ver boven de engelen verheven is. Voorafgaand aan de komst van de Zoon communiceerde God middels engelen (Hebr. 1:1; 2:2). Hebreeën 1 toont aan dat de Zoon van God “zoveel méér is dan de engelen” (1:4). Met als eerste argument:
Immers, tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd: Mijn Zoon zijt gij; Ik heb U heden verwekt?
Hebr.1:5
Daarmee is uitgesloten dat de Zoon van God zelf een engel of eventueel zelfs “de engel” zou zijn. De Zoon is een mens, verwekt uit Maria (Luk.1:35). Volkomen uniek en daarom ook “de eniggeboren Zoon van God” (Joh.3:16). Later in de Hebreeënbrief wordt uitgelegd dat God niet aan engelen maar aan “de mens” (Ben Adam) “de toekomende wereld” heeft onderworpen (Hebr.2:4,5). De Zoon van God is geen engel en evenmin “de engel des Heren”. Dat beiden identiek zouden zijn, is bovendien uitgesloten omdat “de engel des Heren” ooit aan Jozef verscheen toen Maria al zwanger was (Mat.1:24). Hetgeen bewijst dat deze engel een ander is dan de vrucht in Maria’s schoot.
Samengevat: Niemand heeft ooit God gezien. Voorzover God in de Hebreeuwse Bijbel verscheen, was dit altijd middels één of meerdere engelen. Nu, sinds zijn verhoging, is de Zoon van God “de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen” (Hebr.1:3).