gezeten aan Gods rechterhand
29-05-2025 - Geplaatst door Andre Piet
De uitdrukking “gezeten aan Gods rechterhand” is een heel vaak terugkerend thema in het Nieuwe Testament. Het is actueel omdat het verwijst naar de huidige positie van de opgewekte en verhoogde Christus. Het bepaalt ons niet bij Jezus’ aardse bediening of zijn kruisiging in het verleden, maar bij zijn huidige heerlijkheid – onzienlijk, maar werkelijk – aan de rechterzijde van God. Een heerlijkheid die Hij bezit sinds zijn hemelvaart.
dubbele beeldspraak
Dat Christus zit aan Gods rechterhand is vanzelfsprekend beeldspraak – en zelfs dubbele beeldspraak. “Zitten” verwijst naar een troon, oftewel het bekleden van een koninklijke positie. Ook in het Nederlands spreken we over een koning die op de troon “zit”, ook al doet hij dat maar zelden letterlijk. Of we spreken over “de zittende president”, ongeacht of die fysiek zit, staat of loopt. Zitten betekent hier: een positie van eer en macht innemen.
Hetzelfde geldt voor “rechterhand”. Hoewel het woord “hand” gewoonlijk wordt toegevoegd, gaat het in de grondtekst gewoonlijk om de rechterzijde. Rechts spreekt van voorrang, eer, glorie en heerschappij. Ook dat kennen we uit ons dagelijks taalgebruik: “iemands rechterhand zijn” betekent de belangrijkste plaats innemen. Ook in de Schrift zien we die symboliek terug.
Neem Benjamin, de jongste zoon van Jakob. Zijn moeder Rachel sterft tijdens de bevalling in Efratha en noemt hem “Ben-Oni” – zoon van mijn smart. Maar Jakob grijpt in en noemt hem “Ben-Jamin” – zoon van mijn rechterhand (Gen. 35:18). Een uiterst veelzeggend type: de man van smarten, geboren in Efratha (Bethlehem), zou verhoogd worden tot een positie van eer.
Dit is exact wat met Christus is gebeurd. Als Ben-Oni is hij verworpen en gekruisigd – een man van smarten (Jes. 53). Maar de Vader veranderde zijn naam: Hij werd opgewekt en is nu Ben-Jamin – de Zoon van de Rechterhand.
Ook de geschiedenis van Jakob die de zonen van Jozef zegent (Gen. 48) onderstreept de betekenis van de rechterhand. Jozef plaatst de eerstgeborene Manasse aan Jakobs rechterzijde, de jongste Efraïm aan zijn linkerzijde – maar Jakob kruist zijn armen. De rechterhand gaat naar de jongste. Het is het herhaalde patroon in de Schrift: niet de eerste, maar de tweede ontvangt het eerstgeboorterecht. Ook hier zien we: de rechterhand spreekt van voorrang en de hoogste bestemming.
Deze beelden maken duidelijk wat het betekent dat Christus aan Gods rechterhand is gezeten: hij draagt de hoogste eer, de grootste autoriteit. Hij is de Voorste (first, vorst!) en eerstgeborene uit de doden (Kol. 1:18).
Psalm 110 – het fundament
De uitdrukking ‘gezeten aan Gods rechterhand’ is ontleend aan Psalm 110:1, waar David profetisch verhaalt van een gesprek tussen JAHWEH en “mijn Heer”:
“JAHWEH sprak tot mijn Heer: Zit aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden stel tot een voetbank voor uw voeten.”
Deze psalm wordt vaker geciteerd in het Nieuwe Testament dan enige andere psalm. De Heer Jezus zelf citeert deze tekst in Mattheüs 22 om de farizeeën een raadselachtige vraag te stellen: hoe kan David zijn eigen zoon “Heer” noemen? Het antwoord ligt in het gegeven dat deze “zoon” eerst verhoogd zou worden aan Gods rechterhand om pas later zijn heerschappij op aarde te ontvangen.
Psalm 110 openbaart drie fasen:
-
De verhoogde positie: de Messias wordt genodigd te zitten aan Gods rechterhand.
-
Een periode van wachten: “totdat” zijn vijanden gesteld worden tot een voetbank.
-
De openbaring van zijn koningschap: wanneer hij daadwerkelijk gaat heersen.
het bewijs van de opstanding
In Handelingen 2 onderwijst Petrus op de Pinksterdag precies deze waarheid. Hij legt uit dat David in Psalm 16 sprak over de opstanding van de Messias – niet over zichzelf, want David is gestorven en zijn graf is nog steeds in Jeruzalem. Jezus daarentegen is opgewekt, verhoogd en “door de rechterhand van God verhoogd” (Hand. 2:33). Petrus citeert vervolgens letterlijk Psalm 110:1 als vervulling van deze verhoging. De Messias is opgestaan uit de doden, maar nog niet regerend vanaf de troon van David. Tot op vandaag is Hij gezeten aan Gods rechterhand, in afwachting van de tijd dat God zijn vijanden aan Hem zal onderwerpen.
Koning én Priester
In Psalm 110:4 lezen we een tweede goddelijke uitspraak:
“JAHWEH heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester voor eeuw-ig, naar de orde van Melchizedek.”
De Hebreeënbrief wijst herhaaldelijk op deze waarheid en noemt de Messias een priester die vandaag in het hemelse heiligdom dient. Hij is niet werkloos terwijl hij “zit”: hij bedient het ware heiligdom, door God zelf opgericht (Heb. 8:1-2).
Zijn werk nu
Wat doet Hij daar? Hij verzorgt het licht (de kandelaar – een beeld van de ekklesia) en brengt aanbidding voort (reukwerk). Zoals de hogepriester dagelijks olie toevoegde aan de menorah en reukwerk ontstak, zo vervult Christus nu zijn priesterlijke taak: hij voedt de ekklesia met zijn woord en brengt ons tot aanbidding. Zijn bediening is gericht op verlichting en vernieuwing. Hij doet ons stralen, niet door lasten op te leggen, maar door ons te vervullen met zijn geest en waarheid.
één volmaakt offer
Het contrast tussen de priesters onder het oude verbond en de verhoogde Christus wordt in Hebreeën 10 krachtig neergezet:
“Deze echter, na één offer voor de zonden te hebben gebracht, is voor altijd gezeten aan Gods rechterhand, voorts wachtende totdat zijn vijanden gelegd worden tot een voetbank voor zijn voeten.”
-Hebreeën 10:12-13-
De priesters onder het oude verbond stonden. Niet voor niets maakt de wetgeving geen melding van stoelen in het heiligdom. Dat is typerend. De priesters konden niet zitten, want hun werk was nooit af. Maar Christus zit. Zijn offer is afdoende, definitief en eens voor altijd geldig. Daarom rust Hij, in afwachting van het moment dat Hij zijn koningschap zal openbaren.
de ekklesia – zijn lichaam en completering
En dan komt Paulus met een openbaring die zijn weerga niet kent. In Efeze 1:22-23 schrijft hij dat Christus als Hoofd boven alles (gezeten aan Gods rechterhand) is gegeven aan de ekklesia, die zijn lichaam is – “de vervulling (pleroma) van Hem die alles in allen vervult”.
Let op: hier is de ekklesia maar niet slechts een instument van Christus, maar zijn aanvulling. Zijn completering. Een Hoofd zonder lichaam is niet compleet – en zo is Christus op dit moment in zekere zin incompleet. Daarom is Hij nog “zittend” aan Gods rechterhand: omdat het lichaam nog niet volgroeid is.
Deze tijd, deze pauze, dit “totdat”, is gevuld met één groot project: het bijeenroepen van een volk uit de natiën, de ekklesia, die bestemd is voor een hemelse roeping. Deze ekklesia deelt in de positie van het Hoofd – niet op aarde, maar in de hemelse gewesten (Ef. 2:6). Zij is bestemd om met Christus te heersen in de toekomende aion – niet als onderdanen, maar als mede-erfgenamen, als zijn lichaam, als zijn manifestatie.
Pas als het lichaam gereed is, zal Christus verschijnen – en met Hem zijn ekklesia– om zijn koningschap zichtbaar op te nemen. Dan zal alles onder zijn voeten worden gesteld, dus ook onder de ekklesia die zijn lichaam is. Wat een roeping! Wat een positie!
alles onder zijn voeten
Paulus laat in 1 Korinthe 15 zien dat God alles onder de voeten van Christus stelt. Zelfs de dood – de laatste vijand – zal teniet worden gedaan. Hoe? Door alle mensen levend te maken, zoals Christus Jezus als eersteling werd levend gemaakt (1 Kor. 15:22-26). En wanneer ten slotte alles aan Hem is onderworpen, zal ook de Zoon zelf worden onderworpen aan de Vader, “opdat God zij alles in allen” (1 Kor. 15:28). Dat en niet minder is de ultieme uitkomst van Christus’ verhoging aan Gods rechterhand. En daarom:
“Zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan Gods rechterhand.”
-Kolosse 3:1-
Bovenstaand artikel is een bewerkte samenvatting van deze toespraak.
Delen: