GoedBericht.nl logo
English Blog

David, Saul en de Gibeonieten

25-06-2025 - Geplaatst door Andre Piet

Een vergeten geschiedenis, herontdekt

De geschiedenis uit 2 Samuël 21 is weinig bekend – zelfs bij velen die vertrouwd zijn met de Bijbel. Niet zo vreemd want het is een beladen en bloedige geschiedenis, die op het eerste gezicht vreemd en ongemakkelijk aandoet. Maar wie verder kijkt dan de morele oppervlakte, ontdekt een profetisch en rijk getuigenis van Gods trouw aan zijn belofte.

David wordt geconfronteerd met een drie jaar durende hongersnood. Als hij het aangezicht van JAHWEH zoekt, ontvangt hij een opmerkelijk antwoord: de hongersnood is het gevolg van een bloedschuld die rust op het huis van Saul, omdat hij de Gibeonieten had gedood.

de eed van Jozua en de zonde van Saul

De Gibeonieten waren Amorieten – dus geen Israëlieten – maar ze hadden zich onder valse voorwendselen onder de bescherming van Israël geplaatst, toen Jozua het land Kanaän binnenkwam. Ondanks hun bedrog had Israël hun een eed gezworen in de naam van JAHWEH dat ze gespaard zouden worden (Jozua 9). Eeuwen later verbrak Saul deze eed. In zijn ijver voor Israël en Juda had hij geprobeerd de Gibeonieten uit te roeien.

Hoewel deze gebeurtenis nergens anders in de Bijbel wordt beschreven, neemt God de verbroken eed uiterst serieus. Een belofte die in Gods naam is gedaan, is niet optioneel. Ze is heilig. En dus rust er een vloek op het land: geen regen, geen zegen.

recht doen aan een belofte

David laat de Gibeonieten komen en vraagt wat hij kan doen om “verzoening” te bewerken. In het Hebreeuws staat er echter geen woord voor “verzoening” in de zin van vrede sluiten, maar “beschutting maken” (kafar – bedekken). Het gaat om het om een beschutting maken voor de vloek en om de blokkade die rust op het erfdeel van JAHWEH te beëindigen.

De Gibeonieten willen geen goud of zilver, en ze nemen zelf ook geen wraak. Maar ze vragen dat zeven mannelijke afstammelingen van Saul aan hen worden overgeleverd om opgehangen te worden in Gibea, de woonplaats van Saul. Op deze wijze, zeggen zij, zal recht worden gedaan aan het onrecht dat hen is aangedaan.

David stemt toe, maar spaart Mefiboseth – de zoon van Jonathan – vanwege een eerder gezworen eed. Zeven andere nakomelingen van Saul worden opgehangen in Gibea, op een berg, “voor het aangezicht van JAHWEH.”

de rouw van Rispa en het einde van een dynastie

Rispa, de moeder van twee van de geëxecuteerden, bewaakt de lichamen van de zeven mannen. Ze spreidt een rouwgewaad op de rots en verjaagt dag en nacht roofvogels en dieren. Haar toewijding en rouw vormen een protest: de wet eiste dat gehangenen nog dezelfde dag begraven moesten worden (Deut. 21:23). Rispa eert het lichaam – en daarmee de hoop op opstanding.

David hoort wat Rispa doet en geeft opdracht om de beenderen van Saul, Jonathan en de zeven mannen bijeen te brengen en te begraven in het familiegraf in het gebied van Benjamin – hun stamgebied. Dan, en pas dan, komt er regen. De hongersnood eindigt.

Typologische lijnen: wat deze geschiedenis werkelijk spreekt

Wanneer we deze geschiedenis typologisch verstaan – zoals Paulus dit elders ook doet (Gal.4:21-25) – worden Bijbelse ‘watermerken’ zichtbaar. Hieronder zeven markante aspecten:

  1. Het huis van Saul als beeld van het oude verbond
    Saul werd koning omdat het volk dat wilde. Hij heerst vóór David, zoals het oude verbond functioneerde vóór de komst van de Messias. Zijn ijver zonder inzicht (vgl. Rom. 10:2) leidde tot dood. In zijn poging om recht te doen aan Israël, schond hij de belofte aan de Gibeonieten.

  2. Gibeon als beeld van de ekklesia
    De Gibeonieten waren geen Israëlieten, maar hadden wel een belofte ontvangen. Zo is ook de ekklesia – de gemeente – heidens van oorsprong, zonder recht op het erfdeel van Israël, maar in bezit van goddelijke beloften. Gibeon betekent “verhoogde plaats” – een type van de hemelse positie van de gemeente in Christus.

  3. Eerst moet de belofte aan de ekklesia worden geëerbiedigd
    Voordat God Israël weer zegent, moet er recht worden gedaan aan de Gibeonieten. Zo ook in de heilsorde: de gemeente ontvangt eerst de zegeningen van het nieuwe verbond, daarna komt Israël aan de beurt.

  4. Het einde van Sauls huis is verbonden aan het begin van de gerstenoogst
    De zeven mannen sterven “aan het begin van de oogst” – een tijdstip dat verwijst naar de opstanding van Christus als eersteling (Lev. 23:10-11; 1 Kor. 15:20). Te midden van dood en oordeel schijnt het licht van nieuw leven.

  5. De eerbied van Rispa voor de lichamen
    Rispa’s zorg voor de doden bevestigt Gods voornemen om doden levend te maken. In de Bijbel is een lichaam geen “stoffelijk overschot,” maar een zaad dat wordt gezaaid in de hoop van opstanding (1 Kor. 15:42-44).

  6. David erkent het belang van begraven in het erfdeel
    De overblijfselen van Saul en zijn huis worden begraven in het land dat hen beloofd was – een daad van geloof in Gods belofte. De plek van begraven heeft betekenis, want God zal zijn woord gestand doen.

  7. Daarna komt de regen: zegen na gerechtigheid
    Pas wanneer er recht is gedaan – de belofte erkend, het lichaam geëerd, de orde hersteld – komt er regen. Beeld van de zegen van boven, die volgt op gerechtigheid.

conclusie

Deze geschiedenis is op het eerste gezicht donker, bloederig en moeilijk te duiden. Maar juist in het duister van het oude verbond zien we de contouren van het licht. Zoals de schaduw de vorm verraadt van het lichaam dat eraan komt, zo wijst deze geschiedenis vooruit naar de Messias, het nieuwe verbond, de ekklesia, en de zegen die komt als het volk terugkeert tot God.

Het is geen morele les, maar een goddelijk getuigenis: God doet zijn eed gestand. Hij eert zijn belofte, ook aan wie er geen recht op heeft. Hij doet recht – door het kruis heen – en schenkt nieuw leven op zijn tijd.

Zo spreekt ook dit duistere verhaal van het evangelie van God.


Dit artikel is een bewerking van deze toespraak.

Delen: