5. Is de Hebreeën-brief gericht aan “het Lichaam van Christus”?
Aangezien de ekklesia als het Lichaam van Christus begonnen is bij de opstanding van Christus (zie vraag 1), spreekt het voor zich dat de gelovige Hebreeën deel uitmaken van dit Lichaam. De waarheid aangaande dit Lichaam werd pas via Paulus bekendgemaakt en mogelijk dat de Hebreeën daar nog niet of nauwelijks van op de hoogte waren. Zij kenden immers (eerst en vooral) “het Evangelie van de besnijdenis” zoals Jakobus, Petrus en Johannes dit hadden onderwezen (Gal.2:7-9; Hand.21:20,21).
Elders (zie ‘de setting van de Hebreeën-brief‘) op deze site heb ik uiteen gezet dat de Hebreeën-brief geschreven is aan de tweede generatie christenen in het land Israël en meer speciaal in Jeruzalem. De brief is een laatste appèl aan de Jezus-als-Messias belijdende Joden en een waarschuwing van het naderende drama dat zich zou voltrekken in 70 AD, toen stad en tempel compleet werden verwoest. De tussenmuur die scheiding maakte tussen Jood en heiden (Ef.2:14,15) zou binnenkort ook fysiek worden afgebroken en in de Hebreeën-brief worden de lezers daarop voorbereid.
De brief verraadt duidelijk de hand van de apostel Paulus maar het is tekenend dat zijn naam ontbreekt in de brief. De lezers worden niet aangeschreven als Lichaam van Christus (ook al behoorden zij daar toe) maar als Hebreeën. De geadresseerden zijn gelovige Israëlieten en als zodanig worden ze karakteristeerd. Als leden van het volk waarmee God in de toekomst een nieuw verbond zal sluiten (Hebr.8:8). En als Israëls overblijfsel dat na het binnengaan van de Hogepriester in het heiligdom nu in afwachting is van zijn wederkomst (Hebr.9:24-28).