GoedBericht.nl logo
English Blog

satan óf de vorst van Tyrus?

20-07-2011 - Geplaatst door Andre Piet
laatste wijziging: 5 sept. 2019

Van een bezoeker van GoedBericht.nl ontving ik een mail, waarin deze vertelde enigszins in verwarring te zijn geraakt door mensen die Ezechiël 28 aanhaalden, om te bewijzen dat satan een gevallen engel zou zijn. Hoe kan dat, vroeg hij zich af? Dat hoofdstuk gaat toch over de vorst van Tyrus?

Inderdaad geldt dit Bijbelhoofstuk als kroongetuige voor de val van satan. Opmerkelijk, want Ezechiël 28 gaat, evenals de voorgaande twee hoofdstukken, over (de vorst van) Tyrus. Tyrus dat tegenwoordig aan de kust van Libanon ligt, maar in vroeger dagen een eiland was. De vorst van Tyrus had een buitengewoon inzicht (28:4) en bracht zijn domein door handel tot indrukwekkende welvaart (28:4,5). Maar zoals wel vaker, het sloeg hem in de bol en hij beweerde: “ik ben een god, een godenwoning bewoon ik midden in zee” (28:2,9).
Tegen die achtergrond moet Ezechiël een klaaglied tegen de koning aanheffen en zijn ondergang profeteren (28:11). Laten we de bewuste verzen (vers 12-15) eens nagaan, die worden aangevoerd om te bewijzen dat achter de figuur van de vorst van Tyrus, satan zelf zou schuilgaan.

In vers 12 en 13 herinnert God de vorst van Tyrus aan zijn luisterrijk verleden.
Hij was in de hof van Eden, overladen met allerhande edelgesteente. De verwijzing naar de hof van Eden is hier meer dan beeldspraak. Uit het voorgaande hoofdstuk (27:23) weten we namelijk dat Eden ook letterlijk één van de plaatsen was, waarmee de vorst van Tyrus handel dreef in edelgesteente.

In vers 14 wordt de vorst een ” gezalfde overdekkende cherub” genoemd. Als we aannemen dat deze benaming eveneens verwijst naar de hof van Eden, dan betekent dat, dat de vorst niet gelinkt wordt aan “de slang” maar juist aan één van de cherubs die de hof bewaarden (Gen.3:24). De koning van Tyrus droeg zorg voor de edelstenen uit Eden (zie weer 27:23) en vervulde als zodanig de functie van de cherubs van destijds.
Verder wordt gezegd: de vorst was “op de heilige berg der goden”. Gaat het hier dan tóch om een god en geen mens? Nee, integendeel, want hier wordt de vorst zelf aangehaald. Hij had immers gezegd: “…ik ben een god, een godenwoning bewoon ik midden in zee” (28:2).

In vers 15 wordt van de vorst gezegd dat hij onberispelijk was vanaf de dag dat hij geschapen was. Men heeft geredeneerd: achter deze vorst moet een geestelijke wezen schuilgaan, aangezien hij “geschapen” en kennelijk niet geboren is en aanvankelijk ook onberispelijk was. Maar dat gaat om twee redenen niet op. In de eerste plaats werd reeds eerder ook van de Ammonieten gezegd (21:30) dat ze geschapen zijn. Elk mens is een schepsel. Dat gold voor Adam die rechtstreeks uit de aarde was geformeerd maar ook voor al zijn geboren nakomelingen. In de tweede plaats was de vorst onberispelijk, d.w.z. ‘gaaf’ zoals dat ook dikwijls van b.v. offerdieren gezegd wordt  (Lev.1:3). De vorst van Tyrus was een gaaf mens, er wordt van hem zelfs gezegd: “gij zijt wijzer dan Daniël en geen geheim is voor u verborgen” (28:3).
“Totdat er onrecht in u gevonden werd” . Dit verwijst naar het moment dat hij hoogmoedig werd en zich een god ging wanen (28:2).

In de navolgende verzen (16-19) wordt geprofeteerd dat de vorst met zijn welvarende stad geheel ten onder zal gaan vanwege de hoogmoed en het onrecht. De vorst zou  “in de groeve nederdalen” en “de bittere dood der gesneuvelden sterven” (28:8).

Samenvattend kunnen we concluderen dat niets in dit hoofdstuk, zelfs maar in de verste verten doet denken aan satan. Expliciet sowieso al niet en impliciet evenmin. Er wordt wellicht een vergelijking gemaakt met de cherub die de hof van Eden bewaarde. Maar dat pleit niet vóór maar juist tégen zijn veronderstelde satanische identiteit. Ezechiël 28 handelt over “een mens en geen god” (Ezech.28:2,9) en dus gaat het niet over satan. Satan is enerzijds geen mens en wordt anderzijds wel “de god van deze aeon” genoemd (2Kor.4:4).

Dat men de toevlucht heeft genomen tot Ezech.28 om te kunnen bewijzen dat satan een gevallen engel is, geeft wel aan hoe droevig het gesteld moet zijn met de argumentatie van deze leer. De Schrift weet niets van een val van Lucifer die satan zou zijn geworden. We zullen het hebben te doen met de sobere Bijbelse mededeling : “de duivel zondigt van den beginne” (1Joh.3:8). En, dat de slang door niemand minder dan door God Zelf geschapen is (Gen.3:1 en Job 26:13). En God wist wat Hij deed…!

Delen: