GoedBericht.nl logo
English Blog

Ouweneel over Gods raad

10-02-2024 - Geplaatst door Andre Piet

Op het YouTube-kanaal ‘groeien in geloof’ kreeg de bekende theoloog en bijbeluitlegger prof. dr. Willem Ouweneel de volgende vraag voorgelegd.

Waarom heeft God de zonde in de wereld toegelaten door middel van de boom in het paradijs? Hij wist toch dat het misging? Dit is voor mij een geheimenis. U bent een wijs man, kunt u hier iets over zeggen?

Deze vraag is een klassieker in de christelijke orthodoxie. De vraagstelling legt de vinger bij het idee dat als bij God iets zou misgaan, dit in strijd is met Zijn alwetendheid. Laat ik enkele fragmenten uit Ouweneels antwoord mogen uitlichten en deze toetsen aan de Schrift.

Gods raad

Ouweneel:
Ik weet van een bekende theoloog in Nederland, we noemen geen namen, die zegt dat ook de zondeval behoorde tot de raad van God. Nou, dat geloof ik dus niet. Ik geloof dat het ontzettend handig is om onderscheid te maken tussen de raad van God en de wegen van God. Dat komt doordat niet alleen de voorzienigheid van God is in dit opzicht een belangrijke factor is, maar ook de verantwoordelijkheid van de mens.

Ouweneel wijst er terecht op dat een goed zicht op het onderscheiden van Gods raad uiterst belangrijk is. Met dat begrip doelen we op Gods (veelal) verborgen plannen en bedoelingen. In Efeze 1:11 zegt Paulus dat God in alles werkt “naar de raad van Zijn wil”. Het Griekse woord voor ‘raad’ hier is ‘boulé’ (Str.1012) en duidt op Gods verborgen bedoeling of intentie. In de NBG51 wordt dit woord ook vertaald met ‘streven’ (Hand.5:38) of ‘plan’ (Hand.22:47).

Ouweneel ontkent dat ‘de zondeval’ (de term laten we voor het gemak even voor wat het is) behoorde tot de raad van God. De reden die hij hier en verderop geeft is dat zonde en ongehoorzaamheid volgens hem tot de menselijke verantwoordelijkheid behoren en niet tot Gods raad. Maar hoe rijmt hij dit met het gegeven dat volgens de apostel Petrus de grootse misdaad ooit, geschiedde “naar de bepaalde raad en voorkennis van God” (Hand.2:23; 4:28)? God wist niet alleen dat de mens deze misdaad zou plegen, in zijn raad was het ook ‘ingecalculeerd’, ja bepaald.

Gods raad en wil

Ouweneel vindt het handig om een onderscheid te maken tussen Gods raad en Gods wegen, maar zou het niet nóg beter zijn het om uit elkaar te houden wat de Schrift in dit verband onderscheidt, namelijk Gods raad en Zijn wil (“naar de raad van Zijn wil”; Ef.1:11)? Want juist het door elkaar gooien van deze beide begrippen heeft tot veel verwarring geleid tot in de gangbare bijbelvertalingen aan toe.

Gij zult dan tot mij zeggen: Wat klaagt Hij dan nog? Want wie heeft Zijn wil wederstaan?
Romeinen 9:19 (SV)

Paulus had in de voorgaande verzen gesproken over Farao die weigerde te luisteren naar Gods geopenbaarde wil. Bij monde van Mozes had hij keer op keer te horen gekregen: “laat Mijn volk gaan!”. Maar zijn hart verhardde (Ex.7:13,22; 8:19) en toen hij onder de druk van de plagen dreigde te bezwijken, lezen we ook expliciet dat God zijn hart verhardde (Ex.9:12, 10:20) zodat hij ‘nee’ bleef zeggen. Wat Paulus betoogt is dat het Gods bedoeling was dat Farao zou blijven weigeren want er staat geschreven “hiertoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in u mijn kracht zou tonen en mijn naam verbreid zou worden over de gehele aarde”. Mozes was van tevoren hiervan op de hoogte (Ex.4:21), maar Farao niet. Om Zijn kracht maximaal te demonstreren had God een weerspannige Farao nodig. En dan laat Paulus zijn denkbeeldige opponent aanvoeren: wat heeft God dan nog aan te merken? Vrijwel alle gangbare vertalingen geven dan vervolgens weer: “Want wie heeft Zijn wil wederstaan”. Door hier ‘wil’ te vertalen, slaan de vertalers de plank echter ernstig mis. Want Paulus gebruikt hier niet het Griekse woord ‘wil’ (theléma) maar ‘raad’ (bouléma). Farao weerstond Gods geopenbaarde wil (“laat Mijn volk gaan”), maar hij weerstond uitdrukkelijk niet Gods verborgen raad (“hiertoe heb Ik u doen opstaan, opdat…”). Met andere woorden: zowel de eerder genoemde kruisiging van Jezus alsook de ongehoorzaamheid van Farao maakten volgens de Schrift expliciet deel uit van Gods raad. Niemand heeft die raad ooit weerstaan! Bij GOD gaat er nooit iets mis, zelfs niet wanneer de mens radicaal tegen Gods wil ingaat.

De HERE heeft alles gemaakt voor zijn doel, ja, zelfs de goddeloze voor de dag des kwaads.
-Spreuken 16:4- (NBG51)

verantwoordelijkheid

Ouweneel:
God wilde iets anders dan de dieren. Een dier kun je trainen, kun je africhten. Die zijn ook wel eens eigenwijs, maar dan moet je ze straffen. Maar een dier heeft geen besef van goed en kwaad. En de mens, die geschapen werd met een eigen verantwoordelijkheid, dat betekende
dat God het risico nam, nou zeg ik het even heel menselijk, dat die mens dus die verantwoordelijkheid wel eens verkeerd zou kunnen gaan gebruiken. Sterker nog, God wist ook dat dat zou gaan gebeuren.

Het eigene van een mens t.o.v. het dier is volgens Ouweneel dat de mens een verantwoordelijkheid heeft. Nu is dat woord niet een direct Bijbels begrip omdat noch het Hebreeuws, noch het Grieks hiervoor een equivalent heeft. Dus moeten we erover gaan redeneren. En dan moeten we altijd oppassen… Zeker ook bij dit begrip, aangezien ‘verantwoordelijkheid’ volgens het woordenboek twee heel verschillende dingen kan betekenen :

  1. de verplichting verantwoording af te leggen
  2. zorg dragen voor de goede afloop

Vanuit de eerste betekenis geredeneerd is het uiteraard niet God (vergl. Rom.9:20) maar de mens die geacht wordt zich te verantwoorden. De menselijke ver-antwoordelijkheid verwijst naar het vermogen om antwoord te geven op wat van gevraagd wordt (> response-ability). Maar kijken we naar de tweede betekenis van ‘verantwoordelijkheid’ dan is het juist niet de mens maar primair God die zorg draagt (en zelfs garant staat) voor de goede afloop van alles. Kortom, het begrip ‘verantwoordelijkheid’ is qua betekenis te breed om scherp mee te kunnen onderscheiden. Willen we Bijbels denken, dan zullen we ons ook moeten bedienen van Bijbelse woorden.

nam God een risico?

In het bovenstaande citaat debiteert Ouweneel trouwens een nogal opzichtige tegenstrijdigheid. Hij beweert dat God met de schepping van mens een risico nam. Maar hij geeft daarbij direct toe dat dit heel menselijk is geredeneerd. En dat klopt, want wie een risico neemt is per definitie onbekend met de afloop, en dat kan uiteraard onmogelijk op de alwetende God van toepassing zijn. Ouweneel geeft dat niet alleen toe, maar hij weerspreekt zichzelf ook door te verklaren dat God inderdaad van te voren al wist dat de mens zou eten van de verboden vrucht. Dus impliciet geeft Ouweneel toe dat God geen risico nam toen Hij de mens verbood om van die ene boom te eten.

40 jaar in de woestijn niet Gods raad?

Ouweneel:
Ik zal een simpel voorbeeld geven. Het was Gods raad dat Israël in het beloofde land zou komen,
maar dat ze daar 40 jaar over deden, dat was niet Gods raad. Dat was door hun eigen schuld, door hun voortdurende ongehoorzaamheid hebben ze zo’n omweg moeten maken dat die hele reis uiteindelijk 40 jaar duurt.

Dit voorbeeld mag dan simpel zijn, maar Ouweneels bewering kan ook simpel worden weerlegd. In Deuteronomium 29 lezen we dat toen het volk Israël op het punt stond het land binnen te trekken, het volgende door Mozes werd gezegd:

Gij hebt alles gezien wat de HERE in het land Egypte voor uw ogen Farao, al zijn dienaren en zijn gehele land heeft aangedaan: 3 de grote beproevingen, die gij met eigen ogen gezien hebt, die grote tekenen en wonderen. 4 Doch de HERE heeft u geen hart gegeven om te verstaan of ogen om te zien, of oren om te horen, tot op de huidige dag. 5 Veertig jaar liet Ik u door de woestijn trekken…
-Deuteronomium 29- (NBG51)

Waarom heeft de woestijnreis veertig jaar geduurd? Zeker, de Schrift zegt: zij konden niet ingaan vanwege ongeloof (Hebr.4:19). Men onderwierp zich niet aan de geopenbaarde wil van God. Dat is voluit waar. Maar dit ongeloof was wel degelijk “naar de raad van God”. Want Hij had hun geen hart gegeven om te verstaan, noch ogen om te zien of oren om te horen. Het is een situatie die identiek is aan de afgelopen tweeduizend jaar (=veertig cycli van jubeljaren, sec.) waarin Israël als volk evenmin in staat is om te geloven (Rom.11:8). Ouweneel poogt zaken uit te sluiten van de raad van God, maar het voorbeeld dat hij geeft bewijst het tegendeel.

de bottleneck: eeuwig verloren

Ouweneel:
Zoals ook die theoloog waar ik het over had, die dan beweert dat ook die zondeval besloten was door God, net zoals God dan besloten zou hebben van tevoren welke mensen niet in hem zouden gaan geloven en die zouden dan voor eeuwig verloren gaan. Nee, die verantwoordelijkheid van de mens is heel erg groot.

Hier komt de aap uit de mouw, waarom Ouweneel (en velen met hem) niet kunnen en willen geloven dat alles wat geschiedt “naar Gods raad” is. Het idee dat de ‘eeuwige (lees: eindeloze) verlorenheid’ door God zelf zou zijn bedacht is terecht huiveringwekkend. Van elk kwaad dat uiteindelijk ten goede wordt gekeerd kan Ouweneel zich voorstellen (zie onder) dat dit Gods raad is, maar kwaad dat blijft bestaan, zonder hoop op verandering, kan en durft hij niet aan God toe te schrijven. Daarom is hij genoodzaakt dit geheel ‘onder te brengen’ bij de menselijke verantwoordelijkheid. Zou hij echter onderkennen dat de Schrift niet spreekt van een eindeloze ‘eeuwigheid’ maar van ‘aeonen’ met een begin en einde, dan had hij deze uitvlucht niet nodig gehad. Want in dat geval zou hij inzien dat God uiteindelijk alles wel maakt, voor iedereen (Kol.1:20; 1Kor.15:22-28; Rom.5:18; 1Tim.4:10)!

kennis van goed niet los verkrijgbaar

Ouweneel:
Hij moest eerst de kennis van goed en kwaad opdoen, want voor de zondeval had de mens geen kennis van het kwade, maar ook niet van het goede. Wij weten pas wat het goede is in contrast met het kwade. Daarom zeg ik, de mens was zo onschuldig als een pasgeboren baby. Door het eten van die boom ontdekte hij wat het kwade was. Hij werd verstoten van Gods aangezicht, moest de hof verlaten, maar daardoor ontdekte hij ook pas wat het goede was. Dat goede is namelijk dat wat in contrast staat met dat kwade. Dus die twee dingen gaan altijd hand in hand.

Hier kan ik alleen maar van harte ‘amen!’ op zeggen. Kennis van goed is in de Schrift nooit los verkrijgbaar. God wist dat de mens zou eten van de boom van kennis van goed en kwaad en het moest ook zo gaan. Het was noodzakelijk kwaad. Weliswaar ging de mens in tegen Gods geopenbaarde wil, maar uitdrukkelijk niet tegen Gods raad. Want slechts via deze route, in contrast met het kwaad, kon de mens het goede leren kennen. Juist omdat God zijn goedheid (genade, ontferming, liefde) wilde bewijzen, had Hij de ‘contrastvloeistof’ van het kwaad nodig. Zoals een juwelier die een sieraad wil etaleren eerst een donkere achtergrond creëert. Of zoals een scriptschrijver voor een ‘happy end’ niet zonder een voorafgaand drama kan.

te ver?

Ouweneel:
Die zondeval, daarvan kan je niet zeggen dat God het besloten heeft, dat gaat te ver. Maar je mag ook niet zeggen dat het God overviel. Oh jongens, wat nu dan toch? God wist het van tevoren, dus in die zin is ook de zondeval deel van Gods wegen met de mensheid. En daarom is het zo’n ingewikkeld probleem.

Ouweneel onderkent dat God het kwade heeft voorzien en ook nodig heeft om het goede te bewijzen. Maar voor de enige, zowel logische als Bijbelse conclusie, namelijk dat alles geschiedt “naar de (bepaalde) raad van God”, schrikt hij terug. “Dat gaat te ver” en hij motiveert dat met deze woorden:

Ouweneel:
Je gaat te ver als je zegt God wilde het zo, want dan zou God de zonde gewild hebben en dat kan je nooit zeggen. 

Opnieuw zien we hier de verwarring van Gods wil en Zijn raad. Adam en Eva gingen in tegen Gods (geopenbaarde) wil, zoals Farao dat later ook zou doen. Maar zij weerstonden niet Gods (verborgen) raad, want dat is onmogelijk.

het moest gebeuren – hoezo?

Als de Schrift zegt van Jezus’ kruisiging dat dit moest gebeuren (Luc.24:26), dan is dat geen moreel moeten. Want alle betrokkenen gingen bij die gelegenheid in tegen Gods wil. En toch moest het gebeuren. Dit “moest” refereert aan “de bepaalde raad en voorkennis van God”. De profeten hadden het ook voorzegd en dus moest het plaatsvinden. En bovendien: zonder de menselijke ongehoorzaamheid zou God nooit het grootste goed aan het licht kunnen brengen. En ook daarom moest dit kwaad geschieden. We zien ditzelfde fenomeen in de geschiedenis van Jozef gedemonstreerd: juist door het onrecht en de misdaad van Jozefs broers zou God zijn voornemen om het huis van Jakob te redden, realiseren (Gen.45:7,8).

twee kanten

Ouweneel heeft zonder meer gelijk wanneer hij opmerkt dat we als mens de twee kanten van Gods raad en de menselijke ‘verantwoordelijkheid’ niet kunnen bevatten. Het is als met een munt: beide kanten kunnen we zien, maar niet tegelijkertijd. We zien of de bovenkant of de onderkant. Het Goddelijke perspectief of het menselijke perspectief. Beiden zijn waar, en we zouden zeker niet de (menselijke) kant van zonde en schuld wegredeneren. Maar doe ook niet wat Ouweneel doet door bepaalde zaken uit te sluiten van Gods raad. Wat juist door te erkennen dat God Zelf de Schepper is van licht en duisternis, van vrede en kwaad, bewijzen we Hem de grootste eer!

… opdat men wete vanwaar de zon opgaat en waar zij ondergaat, dat er buiten Mij niemand is, Ik ben JAHWEH en niemand meer, Formeerder van het licht en Schepper van de duisternis, die vrede maakt en kwaad schept, Ik JAHWEH doe al deze dingen.
-Jesaja 45:6,7- (lett. vertaald)

Want God sluit allen op in ongezeglijkheid, opdat Hij zich over allen zou ontfermen. O, diepte van rijkdom en van wijsheid en van kennis van God! Hoe onnavorsbaar zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Want wie kende het denken van de Heer? Of wie werd zijn adviseur? Of wie heeft aan hem eerst gegeven en waarvoor hij zal worden terugbetaald? Want vanuit Hem en door Hem en tot in Hem zijn alle dingen. Aan Hem de heerlijkheid tot in de aeonen. Amen!
-Romeinen 11:32-36- (lett. vertaald)

Delen: