GoedBericht.nl logo
English Blog

Ab Klein Haneveld over Paulus & de Twaalf

Onderstaand een aantal citaten van Bijbelleraar Ab Klein Haneveld uit studies, waarvan de meeste (d.w.z. de transcripties) uit de eerste helft 80-er jaren afkomstig zijn. Cursief en bold van mij.
In deze citaten wordt naar voren gebracht dat…

  1. de ‘grote opdracht’ gegeven is aan Israël;
  2. gedurende de Handelingen-periode “de twaalf” rekenden met de openbaring van het Koninkrijk in die dagen;
  3. Paulus niet het Evangelie van het Koninkrijk predikte zoals Petrus dat deed;
  4. alleen aan Paulus de verborgenheid van het ene Lichaam is bekendgemaakt;
  5. de geschriften van Jakobus, Petrus en Johannes gericht zijn aan Israël en pas in de toekomst actueel worden.

uit een transcriptie van een studie over Matteüs 24

Petrus geeft er blijk van in zijn brieven en hij zegt: Paulus die weet het wel. (…) De dicipelen mochten het niet weten of het in hun generatie zou zijn. Omdat ze anders het evangelie niet meer zouden brengen. Er was een motivering weggevallen, want wat de apostelen predikten was het evangelie van het koninkrijk en dat enkel aan Israël. Het is zonder meer duidelijk als we de geschiedenis van heel Handelingen lezen, dat niemand van de apostelen er aan heeft gedacht om het evangelie te gaan prediken, buiten Jeruzalem, laat staan buiten het land. Matteüs 28 en Markus 16 – daar was het ook “beginnend bij Jeruzalem”. (…) De dicipelen waren trouw, omdat Jeruzalem zou moeten zeggen: gezegend is Hij komt in de naam des Heren (…). Daarom alleen in Jeruzalem en niet aan alle volken, het moest resultaat hebben in Israël vanuit Jeruzalem. Pas dan aan alle volken. (…) De 12 apostelen moesten het evangelie prediken aan Israël. Ze deden dat ook. En ze beperken hun prediking tot Israël. (…) En dat er hier en daar een heiden was die gehoorzaam werd aan die boodschap, dat is alleen een bevestiging van dat feit. Want het is altijd zo geweest, ook onder het oude verbond, dat de boodschap die in Israël gepredikt werd (…) ook was voor de vreemdeling binnen de poorten.

Maar de 12 hadden een bediening die regelrecht voortvloeide uit het OT en de prediking van het evangelie van het koninkrijk aan Israël. Een man als Paulus heeft die roeping helemaal niet gehad. Dat zegt hij in de Korinthe-brief en de Galaten-brief. Dat hij niets met Jeruzalem te maken heeft, dat hij zelfs niet is geweest. Hij had een aparte roeping die hij regelrecht van de opgestane Christus ontvangen had. En het had niets te maken met de apostelen en niets met Jeruzalem. Het zijn krachtige uitspraken, maar ze zijn zo uit de mond van Paulus.

uit een transcriptie van een studie over de Romeinen-brief:

Toen ging het eigenlijk gebeuren in de dagen van Handelingen. Het had kunnen komen op voorwaarde van de bekering van Israël. (…) Het kwam hun niet toe te weten (Handelingen 1) en ze wisten het ook inderdaad niet. Maar er was er één die het wist, alleen die was er niet bij. Hij was toen ook nog geen apostel. Dat was Paulus, niet één van de 12 maar de 13-de. Door Israël zal het ongetwijfeld uitgelegd worden als de apostel die ongeluk bracht. (…) Het punt is dat juist aan deze Paulus door de Heer bekend werd gemaakt wat de Heer zou doen in afwachting van de bekering van Israël. Daar hangt mee samen de geschiedenis van Handelingen, want die begint zijn historie in Jeruzalem. Maar Handelingen eindigt in Rome. (…) Handelingen eindigt met de 13-de apostel in Rome en hij zegt tot de joodse leidslieden daar ter plekke: hetzij u dan bekend dat de zaligheid Gods aan de heidenen gezonden is en dezelve zullen horen. (…) En Paulus bleef dus 2 gehele jaren in zijn eigen gehuurde woning (…) predikende het Koninkrijk Gods en lerende van de Here Jezus Christus met alle vrijmoedigheid en onverhinderd. Paulus predikte dat de Koning van het Koninkrijk zich verborg en dat de Koning zich dus had teruggetrokken in de hemel. Sindsdien hebben we te maken met een verborgen Koning en dus met een verborgen Koninkrijk en waar dus Israël (het natuurlijke dan) geen deel van uitmaakt…

Ook voor hen (Israël) zijn bepaalde waarheden bestemd en ook hen zijn dus enkele brieven geschreven en die staan ook in het NT. En daarom kun je ook niet de fout maken om die brieven zomaar te beschouwen of ze regelrecht voor óns zijn geschreven. Dat is niet zo. We hebben ze wel ter inzage en we mogen ze lezen en bestuderen. Dat is wel de bedoeling. Maar het eerst moeten we bestuderen aan wie de brieven geschreven zijn. En één van de problemen van vandaag is Jakobus 5. Daar staat dus, dat als iemand ziek is onder u dat men de oudste van de gemeente roepen en die zal zijn hoofd zalven met olie en hij zal genezen. Dat werkt nu niet (…) in het algemeen gebeurt het niet. Als het in het algemeen wel zou gebeuren dan zou men niet die vraag stellen: broeder wat denkt u van Jakobus 5? Dan heeft men ervaren dat het niet werkt. Het eigenaardige is, als je een simpel antwoord geeft is het meestal niet goed. Het antwoord is natuurlijk dat je moet beginnen met Jakobus 1:1, waar hij schrijft aan de 12 stammen in de verstrooing. Aan de gelovigen dán. Maar in ieder geval horen wij daar niet bij. En echt, elk lid van de 12 stammen, als hij tot geloof komt, dan hoort hij er niet meer bij. Dan hoort hij bij de gemeente en niet bij de 12 stammen.

Van de Here Jezus staat dat Hij het Evangelie van het Koninkrijk predikte. Paulus deed dat niet en daarom was er ook onenigheid met Petrus en de andere apostelen. Omdat Paulus niet het Evangelie van het Koninkrijk predikte. Eenvoudig omdat de Heer Paulus had geopenbaard dat het Koninkrijk voorlopig niet op aarde geopenbaard zou worden. Het was natuurlijk jaren later dat het Paulus geopenbaard werd. Jaren na de opstanding en hemelvaart van de Here Jezus en nadat Israël haar Messias verwierp, openbaarde de Heer aan Paulus vervolgens ook wat er dan wel zou gebeuren en wat God in die tussentijd dan wel deed en in afwachting van dat Koninkrijk (…) dat verborgen is. Dat is het Evangelie waarvan Paulus zegt: dat is van mij.

uit een transcriptie van een studie over 1Korinthe 1:

Onenigheid tussen Paulus en Petrus. In Galaten 2 vinden we verslag. Maar ze hebben elkaar de broederhand gegeven. Waarom? Het is toch één boodschap? Er is verschil op zekere hoogte. Het begin is gelijk, de rechtvaardigheid door geloof. De konsekwenties zijn anders.
Bij Paulus ging het om nieuwe zaken. Hij wist er namelijk van. Israël zou voorlopig niet tot geloof komen. In afwachting daarvan wordt de gemeente verzameld uit de volken.
Paulus wist deze zaken en Petrus eerst niet. Deze verschillen van inzicht vinden we in de brieven terug en in Handelingen. Petrus had er grote moeite mee dat Israël maar niet tot geloof kwam.
In die dagen al wrijving. Paulus ging niet graag naar Jeruzalem vanwege de prediking en achtergrond.

citaten uit een studie over de brief van Judas*

Het verborgen koninkrijk werd niet meteen na de opstanding gepredikt, omdat Israël in de eerste jaren na de opstanding de kans kreeg tot geloof in de Messias te komen. Israël deed dat niet. Vervolgens heeft God eerst uit de heidenen een volk voor Zijn Naam verzameld. (Handelingen 15 : 14). Dit werd echter pas jaren ná de opstanding gezegd. In de eerste jaren heeft Israël een serieuze kans gekregen om tot aanvaarding van de Here Jezus als Messias te komen, maar het Israël wees Hem af als Heer en als Messias.

In de eerste tijd van het boek Handelingen, ongeveer vanaf de Pinksterdag tot aan de roeping van Paulus, werd de bijzondere zaligheid niet bekendgemaakt. Toen werden zaken meegedeeld die volledig toepasbaar zijn op de dagen die ná de opname van de Gemeente volgen. Dán is de bijzondere zaligheid vervuld. In het begin van Handelingen waren de omstandigheden gelijk aan de omstandigheden die na de “opname” van de Gemeente (het Lichaam van Christus) op aarde zullen ontstaan. Dán wordt opnieuw het evangelie van het koninkrijk van de Here Jezus Christus gepredikt en leeft men in afwachting van de openbaring van Zijn koninkrijk op aarde. Zo was het in het begin van Handelingen. Dat was juist de voedingsbodem voor de apostolische brieven (Jakobus t/m Judas). Hoewel de brieven van Jakobus en Judas bekend staan als de oudste brieven van het Nieuwe Testament, zijn ze toch achteraan in de Bijbel geplaatst, omdat ze pas in de toekomst actueel worden. In de dagen, waarin ze geschreven werden waren ze weliswaar actueel, maar de volle toepassing krijgen ze pas in de toekomst.

Paulinische waarheid, dat de gelovige met Christus gezet is in de hemel, zal men tevergeefs in de apostolische brieven zoeken. Zelfs in de brieven van Johannes wordt dit niet genoemd. In 1 Petrus 1 : 4 staat weliswaar dat er een erfenis bewaard wordt in de hemelen, maar er staat niet bij dat die gelovigen naar de hemel zullen gaan om die erfenis in ontvangst te nemen. Die erfenis is het koninkrijk. Dat is nu in de hemel en in de toekomst zal dat geopenbaard worden aan degenen tot wie Petrus sprak (meende te spreken). De apostolische brieven worden in de toekomst actueel. Dán behelzen ze de volle zaligheid .Ze richten het oog uitsluitend op de zeer nabije toekomst van de Zoon des mensen.
Wij verwachten uiteraard de “opname” van de Gemeente,maar die staat niet in de brieven van Johannes t/m Judas. De opname vindt namelijk vóór die tijd plaats. De opname wordt er extra aan toegevoegd en is dus bij Paulus te vinden.

De apostolische brieven worden in de toekomst actueel, maar ze zijn geschreven door degenen (Jakobus, Petrus, Johannes en Judas), die deel uitmaakten van dezelfde Gemeente waarvan u en ik door Gods genade deel uitmaken. Nadat zij deze brieven hadden geschreven hebben ze nog moeten leren dat hun toekomst niet in “de duizend jaar” lag, maar in de hemel. Die wachtte niet op de toekomst (na 2000 jaar; zie 2 Petrus 3 : 8), maar die was/is in het heden. Ze maakten toen reeds deel uit van het verborgen koninkrijk van Christus.

* bron: www.vlichtus.nl

uit een brochure over de brief van Jakobus

De prediking was dat Israël (Juda) zich zou bekeren opdat de Here Jezus uit de hemel zou wederkomen om op aarde Zijn Koninkrijk te openbaren. Men predikte het Evangelie van het Koninkrijk. De uitdrukking “Lichaam van Christus” komt helemaal niet aan de orde! Dat wist men ook niet. Het is moeilijk te zeggen wanneer men dat wel wist, maar het is in ieder geval zo dat de apostel Jakobus daar in deze brief niet over schrijft.

De Jakobus die deze brief schrijft, is degene die kennelijk voorganger is in een gemeente die nog steeds de kenmerken heeft van een Koninkrijk dat geregeerd moet worden vanuit Jeruzalem op grond van de oudtestamentische profetie. Het is een Koninkrijk dat in de eerste plaats gepredikt zou worden in de synagoge. Wij moeten dus gewoon vaststellen dat men in die dagen het Koninkrijk predikte, terwijl achteraf blijkt dat men deel uitmaakte van dat Koninkrijk,maar dan in zijn verborgen vorm. Dat wist men aanvankelijk niet. Dat heeft men er later bij moeten leren. Het is niet tegenstrijdig, maar het vult elkaar juist aan. Het is een bepaalde fase in de ontwikkeling van de heilshistorie.

Velen hebben moeilijkheden gehad met de brief van Jakobus, omdat die een totaal andere sfeer ademt dan bijvoorbeeld de Paulinische brieven. Dat hoeft echter niet als de tijd gekend wordt waarop de brief van toepassing gebracht wordt.

uit de brochure: De Bruidegom en de Bruid

Nu had Petrus geen enkele moeite met deze profetie. Hij schrijft “aan de vreemdelingen”, aan gelovige Joden, die nog in ballingschap zijn (1 Petr. 1 : 1) (…)
De apostel citeert, behalve Ex. 19: 5. de genoemde profetie van Hosea en past hem letterlijk toe op een gelovig Israël. Hij neemt de profetie dus letterlijk. (pag. 37)

In de reeds aangehaalde brief van Petrus aan gelovigen uit de Joden paste de apostel der besnijdenis deze opdracht letterlijk toe op Israël (pag. 40)

Deze verborgenheden, deze verborgen toepassingen van de profetieën, werden door Paulus geleerd en gepredikt. Slechts aan hem werden ze geopenbaard (Ef. 3: 3 e.a.). En ze hangen samen met het feit, dat “de heidenen zijn mede-erfgenamen” van de beloften die aan Israël gedaan waren. (pag.39)

uit de brochure ‘het herstel van Israël’ over de Hebreeën-brief

Dat neemt echter niet weg, dat deze zelfde Schriftplaats (>Hebr.13:13,14) gewoonlijk wordt aangehaald, om aan te tonen dat deze brief geschreven is vóór de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70AD. De “legerplaats” die hier genoemd wordt, is immers duidelijk Jeruzalem, de stad waarbuiten de Heere Jezus gekruisigd werd. (pag.24)

Verloren… voor wie? (Uit: Wedergeboorte, de weg er naar toe, blz. 24)

“Vanzelfsprekend wordt de liefde van God voor de zondaar niet door de zondaar zelf opgewekt of gestimuleerd. God heeft ons lief, omdat Hij Zelf liefde is, “want God is liefde” (1 Joh. 4:8), en tevens, omdat wij “het werk Zijner handen” zijn. Wij zijn Zijn maaksel! Wij doen ongetwijfeld een stap in de goede richting, wanneer wij tot de overtuiging komen, dat de gehele mensheid van nature verloren is. De mensheid is verloren, maar wiens verlies is dat; wie heeft de mensheid verloren? Wie was de eigenaar? Onze gedachten treden slechts zelden buiten onszelf. Wanneer wij zeggen, dat wij verloren zijn, denken wij gewoonlijk alleen aan de gevolgen daarvan voor onze eigen persoon. Wij zijn echter niet verloren voor onszelf, maar voor God. Als een eigendom verloren raakt, is dat in de allereerste plaats een verlies voor de eigenaar; en wanneer het teruggevonden wordt, is dat tot vreugde van de eigenaar. Dat is ook de strekking van de gelijkenissen in Lukas 15 over het verloren schaap, de verloren penning en de verloren zoon!”

Delen: