1. een leer van dopen; Hebreeën 6 en 9, Marcus 7
De waterdoop was (en is) in het Jodendom bepaald geen onbekend verschijnsel. Bij allerlei gelegenheden doopte men zichzelf om zich te reinigen, de zogenaamd mikwah. Maar ook kannen, vaten (vergl. Joh.2:6), meubilair en allerlei voorwerpen werden gedoopt, dat wil zeggen: ritueel gereinigd.
2 En toen zij zagen, dat sommige van zijn discipelen met onreine, dat is ongewassen, handen hun brood aten 3 (want de Farizeeen en al de Joden eten niet zonder eerst een handwassing verricht te hebben, daarmede vasthoudende aan de overlevering der ouden, 4 en van de markt komende eten zij niet dan na zich gereinigd te hebben; en vele andere dingen zijn er, waaraan zij zich volgens overlevering houden, bijvoorbeeld het onderdompelen (Gr. baptismos) van bekers en kannen en koperwerk)…
-Marcus 7-
Alle instructies tezamen omtrent dopen, worden door de schrijver van de Hebreeën-brief omschreven als een “leer van dopen”. Dat was niet iets bijkomstigs maar elementair onderwijs, aangezien het gerekend wordt tot het fundament van wat de Hebreeën (=Israël) van oudsher kenden. Ook later in de brief wordt hieraan gerefereerd:
10 … en onderscheiden wassingen (Gr. baptismos) bepalingen voor het vlees zijn…
-Hebreeën 9-