14. Hoe konden Mozes en Elia in heerlijkheid verschijnen?
Jezus noemt het gebeuren op de berg van verheerlijking, na afloop een “gezicht” (17:9). Het is hetzelfde woord (Gr. horama) als wat in Hand.10:17 gebruikt wordt voor het visioen dat Petrus kreeg toen hij op het dak in gebed was. Petrus, Jakobus en Johannes hebben in de toekomst geschouwd. Evenals later Johannes (Openb.1:10) zijn zij verplaatst in de dag van de Heer.
Jezus had verklaard (Mat.16:28) dat sommigen van de twaalf de dood niet zouden smaken voordat ze de Zoon van de mens in zijn Koninkrijk zouden hebben zien komen. En zes dagen later (= op de zevende dag!) nam Hij Petrus, Jakobus en Johannes mee op een hoge berg. En daar werd Hij voor hen veranderd van gedaante en straalde zijn aangezicht zoals de zon en verschenen ook Mozes en Elia in heerlijkheid (Luc.9:31). Jezus was op dat moment nog niet verheerlijkt en Mozes en Elia evenmin, maar door een venster op de toekomst hebben Petrus, Jakobus en Johannes dit al wel mogen zien.
Aan het einde van zijn leven gekomen, blikt Petrus terug op wat hij ooit heeft meegemaakt op de berg van de verheerlijking. Hij merkt dan op dat hij bij die gelegenheid een ooggetuige is geweest van de parousia van onze Heer Jezus Christus (2Petr.1:16). Hij heeft m.a.w. toen reeds gezien wat tot op vandaag nog toekomst is en bevestigde daarmee het profetisch woord (2Petr.1:19). Als in een tijdreis werd hij verplaatst naar de zevende dag, de dag van het Koninkrijk.
We zouden ons realiseren dat wanneer Mozes en Elia toen reeds daadwerkelijk al verheerlijkt waren, dat Christus dan geen Eersteling zou zijn en evenmin als Enige momenteel onsterfelijkheid bezit (1Korinthe 15:23; 1Timotheüs 6:16).