GoedBericht onder vuur
22-10-2016 - Geplaatst door Andre PietOp de website van stichting Promise uit Oudewater, staat een artikel onder de titel ‘Afrekenen met de dwalingen van de alverzoeningsleer’. Geschreven door drs. Piet Guijt. Hij gaat daarin uitgebreid in op een oud artikel van mij ‘Veel Gestelde Vragen over Alverzoening‘. Daarin behandel ik de bekendste teksten, maar ook bezwaren en vragen die gesteld worden over het onderwerp ‘alverzoening’. Het verbaast dan ook om te lezen:
Verder is het opvallend dat A.P. vele teksten buiten beschouwing laat die het tegendeel aangeven van wat hij wil beweren.
Maar in deze blog wil ik niet hetzelfde doen als wat PG heeft gedaan, door alles wat hij opvoert te bespreken. Deze blog zou niet alleen te lang worden, maar ik vind het ook niet nodig omdat de argumentatie van PG m.i. zwaar te kort schiet. Ieder voor zich kan dit checken en ik beveel dat dan ook aan te doen. Maar een paar typerende voorbeelden van PG’s argumentatie wil ik in deze blog graag voor het voetlicht brengen.
In een eerder inleidend artikel ‘Alverzoeningsleer: een zeer geraffineerde misleiding‘ begon PG met de volgende definitie van het onderwerp:
Het begrip alverzoening (Apokatastasis is ‘wederherstelling’), ook wel universalisme genoemd, is ontleend aan Hand. 3:21.
Wie zo begint maakt meteen al een valse start. Want het woord ‘alverzoening’ is niet ontleend aan Hand.3:21 maar rechtstreeks aan Kol.1:20 (apokatallaxai ta panta – wederverzoening van het al). In Hand.3:21 waar PG naar verwijst, is sprake van ‘apokatastasis’, dat is de wederherstelling, namelijk van alle dingen waarvan de profeten gesproken hebben. Een totaal ander begrip en onderwerp. Dat de theologie van ouds beide begrippen verwart, moet zij weten, maar wie bijbelstudie doet, mag zo’n fout niet maken. Het loutere feit dat ‘alverzoening’ direct ontleend is aan de woordenschat van Paulus, betekent dat we van doen hebben met een Bijbels begrip. Punt.
André Piet zegt ook nog: “De Schrift leert niet dat er straks een eindeloze eeuwigheid zal aanbreken maar spreekt over ‘de toekomende eeuwen’. In die tijdperken zal God Zijn ‘voornemen der eeuwen’ tot voltooiing brengen. Totdat Hij alles zal zijn in allen”.
Dit klinkt erg mooi, maar klopt echter niet. Allereerst is er geen sprake van de toekomende eeuwen, maar van de zgn. toekomende eeuw (enkelvoud), het begrip dat hetzelfde is als de eindeloze eeuwigheid, die A.P. steeds maar wil ontkennen om de dwaling van de alverzoeningsleer in stand te kunnen houden.
Geen “toekomende eeuwen”? Nooit Efeze 2:7 gelezen waar Paulus letterlijk deze uitdrukking bezigt? En hoe vaak is er geen sprake van “tot in de aeonen” (Luc.1:33; Rom.11:36; Hebr.13:8, etc.) of van “tot in de aeonen der aeonen”? Deze laatste uitdrukking komt alleen al in het boek Openbaring maar liefst tien keer voor! Het toont zonneklaar aan dat “de toekomende aeon” (Luc.18:30) niet de laatste aeon is of kan zijn. Of wat dacht u van de term “de voleinding der aeonen” (Hebr.9:26)? Zonder zicht op de toekomende aeonen en de voltooiing daarvan, is het onmogelijk Gods plan te verstaan. Want dat plan is juist een “plan der aeonen” (Ef.3:11). Het idee van een ‘eindeloze eeuwigheid’ in plaats van “toekomende aeonen” is een fataal struikelblok om ‘alverzoening’ te kunnen plaatsen. Als ‘aeon’ een eeuwigheid is, dan verdwijnt “de hoop van het Evangelie”, dat is immers “de verzoening van het al” (vergl. Kol.1:23 en 1:20). Over dit laatste schrijft PG:
De hoop van het evangelie is de mogelijkheid tot verzoening, waar de mens op in moet/mag gaan. Het evangelie blijft toch het goede nieuws, ook al zal helaas niet iedereen het willen aanvaarden.
U leest het goed: de hoop van het evangelie is volgens PG de mogelijkheid tot verzoening. Want, zo is de redenering, sommigen willen het nu eenmaal niet aanvaarden. Maar daarmee demonstreert de schrijver geen idee te hebben van wat verzoening is. God verzoent vijanden met zich. Verzoenen betekent: vijanden tot liefhebbers maken. Vraag: wie doet dat? Antwoord: God. Vraag: hoe doet Hij dat? Antwoord: door het bloed van het kruis. Vraag: wat is de voorwaarde om aan die verzoening deel te hebben? Antwoord: men dient een vijand of vervreemde te zijn. Zodat vijandigheid of vervreemding van God, geen blokkade voor verzoening is, maar juist een voorwaarde! God gaat elke schepsel tot hartelijke erkenning brengen van wie Hij is. Elke knie zal buigen en elke tong zal tot eer van God de Vader belijden: Jezus is Heer! (Filp.2:9-11).
Over 1Timotheüs 4:10 (“de levende God is een Redder van alle mensen, speciaal van gelovigen”) schrijft PG het volgende:
Ook al gaan we uit van de vertaling dat God een Redder is van alle mensen, inzonderheid de gelovigen, schenkt God eeuwige behoudenis aan de ongelovigen, maar het meest aan de gelovigen? Hoe moeten we ons dat voorstellen? “Het meest voor de hand ligt de uitleg dat God in principe de Heiland is voor alle mensen (d.w.z. alle mensen kunnen in principe behouden worden), maar daadwerkelijk alleen van hen die geloven” (2). Een betere vertaling is daarom: om precies te zijn, namelijk de gelovigen.
PG onderkent dat in 1Tim.4:10 de tweede naamval wordt gebruikt. Dus “Redder van alle mensen, speciaal van gelovigen” en niet: voor alle mensen, alsof het alleen om een aanbod zou gaan en geen daadwerkelijk feit is. Maar via een omweg redeneert de schrijver dit feit alsnog weg, door van “speciaal van” te maken: “om precies te zijn”. Maar dat is aantoonbaar niet de betekenis van het Griekse woord ‘malista’. Dat sluit het voorgaande nooit uit maar juist in. Vergelijk de zin in Gal.6:10:
Laten wij dus (…) doen wat goed is voor allen, maar inzonderheid (Gr. malista) voor onze geloofsgenoten.
Volgen we hier de procedure die PG voorstelt in 1Tim.4:10, dan moet we Gal.6:10 lezen: “laten we dus doen wat goed is voor allen, om precies te zijn voor onze geloofsgenoten”. De ontsnappingspoging van PG, faalt hier ten ene male. Malista betekent: meest. God is een Redder van alle mensen, d.w.z. Hij redt alle mensen. Ongeacht hoe en wanneer. Maar God redt het meest, in het bijzonder of speciaal degenen die nu geloven. Zij worden gered van “de toekomende toorn” (1Thes.1:10) maar ook van “de tweede dood” (Open.20:14), enz. waar andere mensen niet van gered worden.
Het vooroordeel van de schrijver verhindert hem al te vaak, een zaak eerlijk te wegen. Zoals in onderstaand citaat:
Het woord ‘aiōn’ kan meer betekenissen hebben, maar A.P. wil het ten onrechte in alle gevallen betrekken op het tijdelijke (want dat komt voor de alverzoeningsleer beter uit).
Met het laatste wekt PG de indruk alsof de ‘alverzoeningsleer’ willekeurig is. Maar als een consequente, betekenis van het woord aeon, de alverzoeningsleer ondersteunt, dan pleit dat juist vóór die leer. Als PG daarentegen voor zijn opvatting meerdere betekenissen nodig heeft van één woord, dan ligt de inconsequentie en willekeur bij hem.
En zo stapelt PG in de loop van zijn lange artikel misser op misser. Teveel om hier te bespreken. Hij vecht tegen een m.i. evident, Bijbels gegeven. Waar het ten diepste wringt, brengt PG als volgt onder woorden:
Maar A.P. blijkt de essentie van de vrije wil, namelijk de door God aan de mens gegeven morele keuzemogelijkheid om wel of niet voor God te kiezen, niet te (willen?) begrijpen. Als God de wil van de mens zou bepalen, dan heeft de mens geen vrije wil meer.
De Bijbel laat duidelijk zien, dat de mens een vrije wil heeft gekregen, en dat de mens zelf kan kiezen of hij Gods wil aanvaardt of afwijst. Immers alleen al uit het feit dat er een zondeval heeft plaats gehad omdat Adam en Eva God niet gehoorzaamden, blijkt al dat de mens een vrije wil heeft.
De ‘vrije wil’, dat is voor PG de bottleneck van de hele kwestie. Met ‘vrije wil’ bedoelt de schrijver: God beschikt niet over de wil van de mens. Besef wat dat betekent: God beschikt alles, behalve uw en mijn wil. Dat houdt in dat de schepping bestaat uit tálloze wezens die onafhankelijk van God kunnen opereren. Zo kon het gebeuren dat de satan ooit viel en het project ‘mens’ reeds bij het eerste mensenpaar mis ging. God heeft dat kennelijk niet voorzien (?) zodat Hij dus een gigantisch risico nam toen Hij schepselen schiep met een ‘vrije wil’. De vraag dringt zich natuurlijk op hoe dat zal gaan in de nieuwe schepping. Heeft de mens dan nog steeds een ‘vrije wil’? Zo ja, waarom zou het dan niet weer mis kunnen gaan? Tot zulke afschuwelijke onzekerheden komt men, wanneer God niet langer GOD is (Rom.1:21). De leer van de vrije wil, onttroont GOD om de mens daarvoor in de plaats te zetten. Want God kan wel willen dat alle mensen gered worden (1Tim.2:4), maar als de mens het niet wil, dan gebeurt het niet. Dit is polytheïsme (veelgodendom) optima forma. PG schrijft:
Het zou toch vreemd zijn dat God de mens een vrije wil zou geven als uiteindelijk toch iedereen Hem zal dienen. Dan had Hij net zo goed marionetten kunnen maken.
Het beeld van marionetten is niet Bijbels, hoezeer GOD ook ‘de touwtjes in handen heeft’. De Schrift leert dat we als klei zijn in de hand van de Pottenbakker (Rom.9). Niemand heeft zichzelf gemaakt. Al mijn keuzes en al wat ik wil is het resultaat van een creatieproces. Het is een optelsom van miljarden factoren. Van erfelijkheid. Van waar mijn wieg stond en wanneer. In welke cultuur en godsdienst en land ik ben opgegroeid. En door wie ik ben opgevoed en wat me verteld is op school. Enzovoort, enzovoort. Slechts Eén heeft dit alles in de hand. En Hij kan harten sluiten, verharden en openen. Zelfs het hart van de koning, de machtigste man, is in zijn hand als waterbeken: Hij leidt het waarheen Hij wil (Spr.21:1).
Omdat God GOD is, beschikt Hij alles. Jazeker: alles! Nooit gaat er bij Hem iets mis. Ook niet als de mens tegen Gods wil ingaat. Zoals Farao, de machtigste man destijds op aarde die Gods wil weerstond (“laat mijn volk gaan!”). Juist door zijn ongehoorzaamheid vervulde Farao Gods raad en bedoeling (Rom.9). Die wetenschap geeft vrede en hoop. Omdat GOD alles onder controle heeft, kan Hij ook alles tot een goed einde brengen! Met zo’n solide en veelbelovende boodschap zou stichting Promise werkelijk haar naam eer aandoen.